donderdag 15 juli 2010

Mountain Man - Made The Harbor

Bij de gedachte aan de bergbevolking van het oude Amerika, verschijnen ons meteen – al dan niet terecht – de beestachtige hilbillies uit de film ‘Deliverance’ voor ogen. Gelukkig fladderen in een wereld van monsters even vrolijk elfjes rond. De drie meiden van Mountain Man zijn er het levende bewijs van, hoe misleidend die bandnaam ook mag zijn. Op ‘Made The Harbor’ verdiepen ze zich met akelige precisie in de antieke Amerikaanse folkmuziek.

Het lijkt daarbij alsof de tijd heeft stilgestaan in het Amerikaanse plaatsje Bennington, waar nachtegalen Molly Erin Sarle, Alexandra Sauser-Monnig en Amelia Randall Meath elkaar voor het eerst troffen. Hun muziek is naakt en authentiek en leidt je terug naar de tijd waarin Thomas Edison de eerste geluiden wist te vangen met zijn fonograaf.

Akkoord, de geluidskwaliteit is er een naar hedendaagse standaard, maar digitaal knip- en plakwerk vind je op ‘Made The Harbor’ niet terug. De voorbereidende kuchjes en aanwijzigingen werden niet eens uit de opname verwijderd. Ook in de teksten ontbreekt elk spoor van de 21ste eeuw. Ze gaan over mensen, de natuur, vogels (van meesjes tot witte reigers), de liefde en terloops zelfs over zwangerschap (Mouthwings). De thema’s zijn zo universeel dat ze evengoed nu kunnen plaatsvinden als honderd jaar of langer geleden.

Rechtstreeks naar het verleden verwijzen doet Mountain Man met een versie van How ‘m I Doin’?, een jazzstandard van de Aaron Sisters uit 1932 en de centrale piek van het album. Het is een verbluffende a-cappellaharmonie, die zich als een klopgeest tussen je oren nestelt. Muzikaal heeft de song wat weg van de soundtrack van ‘Les Triplettes de Belville’.

Kathedralen

Nummers als Mouthwings en Babylon graven nog dieper. De stemmen schurken aan tegen kerkelijke gezangen, sierlijk door elkaar kronkelend als de instrumenten van een barok strijkkwartet. Wees dus niet verbaasd als Mountain Man voor optredens kathedralen zou verkiezen boven folkkelders.

Nergens hangt er een trutterig sfeertje en elke song is scherpgerand. “And the sweat will roll down our backs and we’ll follow animal tracks,” zingen ze in Animal Tracks. Jonge twintigers brengen hun vrije dagen doorgaans anders door. In Honeybee brengt het drietal dan weer een geel-zwartgestreepte, bucolische ode, die van de hand van de klassieke dichter Vergilius had kunnen zijn.

De doodse stiltes tussen de songs zijn keer op keer voorbodes voor de vocale pracht die het trio erna ontvouwt. ‘Made The Harbor’ is dan ook helemaal geslaagd als herrijzenis van een ver en onbekend verleden. Ook wie zich niet gewillig laat inpakken door de muzen van Mountain Man, zal moeten toegeven dat het een van de meest onverwachte debuten van het jaar is.

dinsdag 13 juli 2010

Royaal begonnen is niet gewonnen

Werchter Boutique - PRINCE, zaterdag 10 juli 2010

Een VIP op Werchter Boutique. Hij kan zangers tussen twee stemstoten horen ademhalen vanop zijn bevoorrechte plaats. Hij krijgt een luxueus buffet voorgeschoteld, kan rekenen op onderdak tegen regen, hagel en zandstormen en heeft een persoonlijk stukje gras ter beschikking om zijn wagen te stallen. Natuurlijk gebruiken VIP's het openbaar vervoer niet. Ik had echter geen andere optie. Trein naar Leuven. Bus naar Wakkerzeel. En een wandeling van dertig minuten om die vervloekte VIP-tent te bereiken. Dat komt op een totaal van drie en half uur onderweg en nog eens drie en half uur te gaan voor Prince het podium zou betreden.

Onderweg met de bus door de Haachtse velden waren we Prince en zijn koninklijke escorte trouwens al tegengekomen. Een zwarte Mercedes met een Prince-shirt voor het achterraam, dat is op zich geen unicum. Maar wel als die wagen een glimmende limousine in zijn kielzog voert. Het shirt - zo bleek later - was Prince's outfit voor die avond. Ik kon het me ook moeilijk inbeelden: His Royal Purpleness met kostuum over zijn schoot in het limosalon. Plausibeler was dat hij zich, turend door de geblindeerde ruit , tot Jehovah richtte om niet met limo en entourage van de aardbol af te rijden. Daartoe zien we de nieuwbakken Getuige anders wel in staat.

Jamie Lidell, een andere beruchte mafketel, mocht Werchter Boutique voor geopend verklaren met zijn onvolprezen soulektronica. Hij suste het publiek met hits als Multiply en Another Day, maar had enkele momenten daarvoor ook al zichzelf begeleid achter de knoppen van zijn eigen mengpaneel. Helaas was het geluid oorverdovend en nauwelijks te harden. Lidells muziek, gespeeld door een altijd straffe liveband, ging bovendien gebukt onder een loden, zonloze hitte en en schoot zo een beetje zijn vooravondlijke doel voorbij.

Behoort Lidell al enkele jaren tot de interessantste figuren van de muziek, dan zat er echt helemaal niemand te wachten op de Prince-protégé's van Mint Condition. Een energiek spelende liveband slaagde er niet in de gedateerd aandoende sound in zijn voordeel om te keren.


Ook ex-Sly & The Family Stone-bassist Larry Graham beweegt zich in het gevolg van Prince en zou die laatste na zijn eigen show nog even komen bijspringen. Graham toonde zich met zijn strakke slapbasspartijen de evenknie van andere seventies funkgrootheden als Stanley Clarke. Toch kwam zijn gelikte, goedgemutste funk wat misplaatst over in Werchter.

Dat Prince zijn publiek per se wilde laten opwarmen door Mint Condition en Larry Graham maakte de kleine Boutique-affiche nogal onevenwichtig. Laat Lidell openen meteen voor Prince en alles is perfect. En dan kan Larry Graham nog voor Prince komen bassen. Graag zelfs.

Nagenoeg perfect was zeker ook het eerste setgedeelte dat een fris ogende Prince de weide in stuurde. Hits als Let's Go Crazy, 1999, Little Red Corvette en Controversy wisselden elkaar in snel tempo af. Een paars belichte stortbui maakte van Purple Rain zelfs een onwaarschijnlijk hoogtepunt, door Prince zelf magisch georkestreerd. Daarna werd het nooit meer zo goed.

Angel, een cover van Sarah McLachlan gezongen door een van de achtergrondzangeressen, haalde de collectieve euforie die uit Purple Rain was voortgevloeid zo weer neer. Een auteursversie van Nothing Compares 2 U kon niet tippen aan de definitieve versie van Sinead O'Connor en klonk vreemd in de oren. Kiss bracht daarop niet de nieuwe stroom hits op gang waarop we gehoopt hadden.

In plaats daarvan richtte Prince zich op covers van onder meer The Jackson Five (Shake Your Body (Down to the Ground)) en Sly & The Family Stone (I Want to Take You Higer). De bedoeling: het publiek tot dansen aanzetten. Helaas gebeurde dat ten koste van de setlist, die zo'n uitstekende start had genomen. De vier opeenvolgende bisrondes waren al helemaal bedenkelijk. Op den duur hoopte je bijna dat Prince in een purperen waas verdwenen zou zijn. Het zegt misschien veel over 's mans energie en overgave, maar de aanpak nekte de show.

Dat Prince er duidelijk zin in had, goed bij stem was en spetterend gitaarwerk leverde, maakte veel goed. Ook de band (met o.a. drumster Sheila E) speelde pittig en liet weinig steken vallen. Prince beperkte zijn bewegingen, maar maakte toch een fitte indruk. Het plaagspelletje dat hij speelde door de chromatische funkriff van Love Rollercoaster steeds af te breken en opnieuw in te zetten bracht zijn zin voor dramatiek weer ten volle tot uiting. De show was al bij al opvallend sober - vergelijk maar met het vuurwerk van enkele headliners op Rock Werchter 2010. Het was een hele opluchting te zien dat Prince de showman leeft, maar van een lopende legende mag je toch net iets meer verwachten dan dat.