zondag 30 mei 2010

Tom Jones, What Good Is He?


Sinds enkele weken is de wekelijkse column van Marc Didden in De Morgen zeer terecht versluist van de Media.com-bijlage naar de cultuurbijlage in het weekend. Maar waar hij ook staat, ik kijk er altijd reikhalzend naar uit. De persoonlijke commentaren op culturele manifestaties van zeer diverse pluimage zijn nu eens hard en hilarisch, dan weer gevoelig en verrassend.

Niet zelden vallen er tal van tips te rapen, zoals dit weekend. Wie de lap tekst op p. 43 doorleest tot op de bodem, leest daar (opnieuw terecht): "...muziek zou net als toneel, film, schilderkunst, geen wedstrijd mogen zijn maar alleen maar de allerindividueelste uiting van het allerindividueelste gevoel, of toch iets van die strekking."

Didden gaat verder: "Tom Jones bijvoorbeeld, die laat op de avond Dylan's What Good Am I? op bloedstollende wijze staat te zingen, zoals onlangs bij Jools Holland." Nu ben ik geen fanatieke Dylan-aanhanger en al zeker geen Tom Jones-adept. Daarbij blijkt het hier dan nog te gaan om een Dylan-song uit 1989, toch ook niet diens meest memorabele periode. Tom Jones staat dan weer synoniem met nummers als Delilah, Green, Green Grass of Home, Sex Bomb en tegenwoordig ook met een door plastische chirurgie mismeesterde hondentronie.

Onlangs was hij dus te gast in de show van Jools Holland. Zijn versie van het miskende, zo blijkt nu, Dylan-nummer gaat door merg en been. Binnenkort brengt Jones de plaat 'Praise & Blame' uit. Na de meer dan geslaagde comeback van de gek en afgeschreven gewaande Roky Erickson, kunnen we alleen maar hopen dat ook Jones zich dit jaar aan een Johnny Cashachtige herrijzenis waagt.

dinsdag 25 mei 2010

The New Pornographers - Together

Net als de compatriotten van The Dears richten The New Pornographers zich op ambitieuze, rijkelijk gearrangeerde pop. Beide bands zijn bovendien aan elkaar gewaagd. Op ‘Together’ vertalen de Canadese pornografen hun voorliefde voor barokke pop opnieuw in twaalf matige tot sterke popsongs. Bombastisch wordt het nooit, geniaal evenmin. Het is voor een plaat als deze dat ooit het woord “degelijk” werd geconcipieerd.

Uit de pseudofilosofische, pretentieuze perstekst kunnen we nog net afleiden dat The New Pornographers afkomstig zijn uit Vancouver, dat ze met ‘Together’ toezijn aan hun vijfde langspeler en in hun hele bestaan al vele watertjes doorzwommen hebben. Minder nonsens valt er gelukkig op de plaat zelf te bespeuren. Echt nieuwe dingen zijn er niet horen en de bandnaam klinkt gewaagder dan de muziek zelf. Niettemin is ‘Together’ in de eerste plaats een album met positieve vibes en meer dan een handvol vakkundig geknutselde songs.

Frontman A.C. Newman en co tonen zich vooral sterk in zang, melodie en onderlinge variatie tussen de nummers. Enkel A Bite Out Of Bed is echt overbodig. Vergeleken met opener The Movers is de song een waterige soep, bereid met dezelfde basisingrediënten. What Turns Up In The Dark is naar onze mening wat te drammerig, maar heeft nog wel zijn momenten.

The New Pornographers verwijzen graag (bewust dan wel onbewust) naar hun invloeden. De luchtige en sprankelende gitaarsound van de vroege R.E.M. is zo’n inspiratiebron in een aantal nummers. Silver Jenny Dollar doet dan weer denken aan The Triffids en Weezer, maar het meest nog aan Pixies. Het leidt de aandacht een beetje af. Het nummer zal daardoor nooit een Alison worden en zeker geen Angie, Rosie of een van die andere vermaarde rock-‘n- rollcreaturen.

Te snel van de schrijftafel

Daughters Of Sorrow komt uit een andere hoek van het spectrum. De basis bootst een Roger Waterssong na tot in de kleinste details. Het plotse, schrille schreeuwen tussen de laag gezongen lijnen katapulteert ons zo terug naar ‘The Wall’ (en zijn opener In The Flesh?). Het Canadese collectief levert echter een niet geringe bijdrage met bedwelmende zangharmonieën, blazersaccenten en een emotieve gitaarpartij.

Een rist andere nummers had beter nog wat langer op de schrijftafel blijven liggen. Het krachtige Your Hands (Together) delen we in die categorie in. Na enkele schaafbeurten zou het nummer haast de wervelende kwaliteit van een Clint Mansellsoundtrack kunnen evenaren. Ook bij feelgoodsong If You Can’t See My Mirrors hebben we het gevoel dat er meer in zat. Een mooie wending en betoverende samenzang worden er verpakt in drie al te korte minuten.

Op de overige nummers, met name het bescheiden epos My Shepherd en afsluiter We End Up Together, valt zo goed als niets aan te merken. The New Pornographers maken indruk met hun barokke pop, ook al brengen ze weinig nieuws. Wel blijven ze hun eigen eigenzinnige koers varen en dat is al heel wat.

Eerder verschenen op Damusic.be

maandag 24 mei 2010

Klasse, hitte, routine

Eric Clapton & Steve Winwood, Sportpaleis Antwerpen, zondag 23 mei 2010

De tickets voor Clapton & Winwood waren een verjaardagsgeschenk waarvoor ik zelf de nodige hints had aangeleverd. De volkswijsheid schrijft voor dat je een gekregen paard niet in de bek kijkt. Maar een concert is een nogal variabel cadeau, zeker voor een recensent. Clapton & Winwood ontsnappen dus - ondanks hun legendarische status - evenmin aan de keuring. Veel hebben ze niet te vrezen. Het was een geslaagde avond, maar een kleine reeks minpunten betekende een smet op hun duizelingwekkend professionalisme.

De concertervaring wordt wel vaker bepaald door de aard van de zaal. Het Antwerpse Sportpaleis mag dan één van de meest succesvolle concertzalen ter wereld zijn, de omstandigheden voor toeschouwers zijn er nog altijd verre van optimaal. Bij warm weer - zoals gisteren het geval was - raakt het publiek verlamd door een drukkende hitte. Geluid is een ander, niet onbelangrijk probleem. Vooral wie een zitplaats heeft in de betonnen bunker, hoort de muziek bij rustige passages luider echoën dan een Tiroler die "Scheisse" schreeuwt in de Oostenrijkse Alpen.

Gebrek aan airco en goed geluid maakten van het akoestische middenstuk van het concert een slaapverwekkende bedoening. Layla van Claptons groep Derek and the Dominos hadden we sowieso liever in de originele dan in de unplugged versie gehoord, maar waar ik zat was het nummer nauwelijks te herkennen. Hetzelfde gold voor een anders levendig gebracht After Midnight (van de hand van JJ Cale, maar een hit voor Clapton).

Cocaine

Op de prestaties van Clapton en Winwood viel weinig aan te merken, al kan je niet ontkennen dat een zekere routine zich meester had gemaakt van hun spel. Dat geen van beide heren ook maar ergens enkele woorden tot het publiek richtte, maakte hen er zeker niet sympathieker op. Het blijft natuurlijk indrukwekkend om Clapton spannende solo's te zien improviseren en om Winwoods uit de duizenden herkenbare stem to horen op nummers als Had to Cry Today (Blind Faith), Dear Mr. Fantasy (Traffic) en eighties solohit While You See a Chance.

Opvallend was trouwens dat Winwood, die voornamelijk achter zijn Hammond B3-orgel zat, ook het betere solowerk op gitaar in de vingers heeft. Stereotieper en met minder karakter dan Clapton, maar zeker en vast met charme. De wat houterige Chris Stainton (Clapton- én Joe Cocker-habitué) en Steve Gadd (mogelijk de meest vermaarde sessiedrummer sinds de seventies) leverden eveneens de te verwachten puike prestaties. Veel bas konden we niet onderscheiden. De backing vocals waren dan weer al te overweldigend.

Solopassages werden sporadisch wat lang gerekt (bijvoorbeeld in het van Jimi Hendrix geleende Voodoo Chile) en het tweestemmige gedeelte van In the Presence of the Lord (Blind Faith) liep mank. Met een minder wisselvallige sound was dat alles mogelijk beter te verteren. En ik moet erbij zeggen, het publiek was laaiend enthousiast. Bisnummer Cocaine - opnieuw een JJ Cale-song - was voor iedereen en ook voor mij een absoluut hoogtepunt. De band stapte van de scène en kwam helaas niet meer terug, hoewel het nog een dikke, verwachtingsvolle minuut donker bleef in de zaal. Einde van een geslaagde avond, waar onder andere omstandigheden ongetwijfeld nog meer in zat.

zaterdag 22 mei 2010

Justin Currie - The Great War

Nog nooit van Justin Currie gehoord? Troost u, wij evenmin. En ook Del Amitri, de Schotse poprockband waarmee Currie twintig jaar lang furore maakte, kan in onze contreien bezwaarlijk relevant genoemd worden. En toch is frontman Currie intussen wel al toe aan zijn tweede soloplaat. Maar ook met ‘The Great War’ zal hij niet uit de anonimiteit kunnen treden.

Wie vandaag het komen en gaan van de popgolven nauwlettend observeert en mee is met het nieuwste werk van pakweg Animal Collective, Gorillaz en These New Puritans, zal meteen merken hoe anachronistisch Curries muziek wel is. Niemand zit anno 2010 nog te wachten op deze modale, in opgeklopte emoties gedrenkte poprock

Ambachtelijk gefabriceerd, dat is ‘The Great War’ zeker wel. Maar daar schuilt nu net het probleem. Bij Currie staat ambacht voor routine. Niet dat hij zijn nieuwe songs botweg op plaat gekwakt heeft – eerder het tegendeel is waar – maar het zijn toch vooral adjectieven als 'fantasieloos', 'voorspelbaar' en 'matig' die ons tijdens ‘The Great War’ te binnen schieten

Curries stem heeft wat weg van de lichte rasp van Marc “Walking In Memphis” Cohn. En bij momenten hoor je ook James Blunt of Lenny Kravitz voorbijwaaien. Om maar te benadrukken dat de Schotse singer-songwriter ook vocaal gezien netjes binnen de lijntjes kleurt.

Dan stel je je bij een titel als ‘The Great War’ toch heel wat anders voor. Was de Eerste Wereldoorlog half zo klef en zeemzoeterig geweest als wat Currie op zijn tweede worp neerzet, dan zou 11 november nu geen nationale feestdag zijn. Niemand heeft schrik van Curries pluchen munitie.

Draak

Tekstueel gezien is het dan ook meermaals tenenkrullen geblazen. In het openingsnummer doet Currie – zelfverklaard atheïst – meteen God en de duivel opdraven en beklaagt hij zichzelf als een Man With Nothing To Do. Pianoballad You’ll Always Walk Alone is ook nauwelijks te harden. Je moet al diep de mythologie induiken om zo’n draak tegen het lijf te lopen

Nog erger wordt het met The Fight To Be Human. Wie de titel al niet weerzinwekkend vindt, kan zich nog altijd overleveren aan de acht minuten durende kwelling en gegeseld worden door schaamteloos voorgedragen regels zoals “I hate the world they gave me”.

En zo gaat het maar door. Het rijke instrumentarium en de occasionele verrassende gitaarsolo werken nergens helend, ‘The Great War’ gaat roemloos ten onder en Justin Currie toont zich behalve een “man zonder iets om handen” ook een “man met weinig te bieden”. For fans only!

Eerder verschenen op Damusic.be.

dinsdag 18 mei 2010

Talking Head in Wall Street

De voorbije week heb ik doorgebracht in Cannes, waar ik Location Flanders vertegenwoordigde op de Marché du Film. Voor ontspanning was er tussendoor meer dan voldoende tijd: recepties, lunchmeetings, feestjes, wandelingen, restaurantbezoeken,... Boven alle verwachtingen heb ik ook nog drie screenings kunnen bijwonen: 'Wall Street 2: Money Never Sleeps' (Oliver Stone), 'You Will Meet a Tall Dark Stranger' (Woody Allen) en 'Biutiful' (Alejandro Gonzàlez Iñàrritu). Drie totaal verschillende films met één element gemeen: een opvallende soundtrack.

Woody Allen koos voor zijn geliefde New Orleans klarinetjazz. Het frivole themadeuntje van zijn laatste film staat in mijn geheugen gegrift, al vanaf het moment dat de muziek Allen, Naomi Watts en Josh Brolin begeleidde over de rode loper van en naar het Grand Théatre Lumière. De muziek van Iñàrritu's film - of zeg ik beter meesterwerk? - was dan weer totaal nieuw en fris. Niets orkestraals viel erin te bespeuren. Wel een broeierige, onheilspellende gitaar en duistere elektronica, volledig in lijn met de loodzware sfeer van de film. De gehele geluidsmix was trouwens magistraal. De kwaliteit van geluid in een film valt mij doorgaans niet zo op, maar 'Biutiful' liet me geen andere keuze.

Het vervolg op 'Wall Street' deed visueel erg denken aan de eerste film uit 1987. We zijn nu drieëntwintig jaar later. Gordon Gekko is back in town en wordt schitterend vertolkt door Michael Douglas. Voor de muziek deed Stone ook beroep op iconen. Craig Armstrong verzorgde de klassevolle, maar weinig spannende orkestrale score. Meer pit zat er in de songs van voormalige Talking Head David Byrne en Brian Eno, die bij het verschijnen van de eerste 'Wall Street' toch ook al (langer dan) een decennium meedraaiden.

Met de muziek was ik al vertrouwd genoeg, want de plaat 'Everything That Happens Will Happen Today' is al anderhalf jaar uit. Vorig jaar zag ik Byrne de muziek spelen (en dansen) op de Lokerse Feesten. Reflecterend in de glimmende ruiten van de New Yorkse buildings kreeg het allemaal nog een extra dimensie. Het nummer Strange Overtones kreeg terecht een voorkeursplaats toebedeeld in de film. Beluister het hier:





maandag 10 mei 2010

We Have Band - WHB

Op een dag maken de leden van We Have Band een autoritje, hun pas afgewerkte debuutplaat ‘WHB’ in de cd-speler. Na afloop kijken de drie elkaar uitgelaten aan: “Yeah, we did it, we actually made a really great album.” We hadden toen erg graag in de kofferbak gezeten om de band toe te roepen dat hun eersteling inderdaad een fantastische plaat is.

Eerste referentiepunt: New Order, Depeche Mode en hun generatiegenoten. Maar maak van We Have Band vooral geen kille eightees revivalband. Hun onwaarschijnlijk rijke sound recycleert evengoed de fuzzy gitaren uit de sixties, de synthexperimenten van Cluster en Eno en de voornaamste trends van de hedendaagse indie/dancescene. Het geheel klinkt erg Brits, erg eigenzinnig en voorzichtig geniaal.

De volle sound maakt dat We Have Band niet alleen goed gedijt op de dansvloer. Door haar fijnzinnige details is de plaat ook ideaal voer voor veeleisende hoofdtelefoons. We Have Band heeft dan ook veel meer te bieden dan enkel een portfolio met wat ruwe schetsen. De twaalf songs zijn helemaal af en onderling verschillend en sterk genoeg om van de allereerste plaat meteen een bescheiden meesterwerk te maken.

Met zekerheid kunnen we ook schrijven dat ‘WHB’ niet zomaar een toevalstreffer is. Het getuigt van visie dat het eerste wapenfeit van het album je meteen op het verkeerde been zet. Piano is zowaar een trage Elbow-achtige smaakmaker met meerstemmige zang en een dartele piano tegen een orchestrale fond.

Topdebuut

Maar ontbindt de band dan al zijn demonen in Buffet, het tweede nummer van de plaat? Nee hoor, er wordt rustig experimenterend verder gebouwd met een gitaarlijn die een slang zo uit haar mand doet dansen. Pas met Divisive, een sterk staaltje indiedance, geeft de band zich over. Opzwepende vocals en een frivole bas introduceren een groove die de band niet meer loslaat. Het warmbloedige refrein van Love, What You Doing levert daarop een eerste hoogtepunt.

Maar uitblinken doen alle nummers. Zonder uitzondering. Honeytrap laat zich best omschrijven als een fictieve studiosessie van José James, de ritmesectie van Moloko en de gitarist van The Rapture. En zo belandt het gezelschap – het echtpaar DeDe en Thomas en vriend aan huis Darren – erg vlot bij een eigen versie van punkfunk op Hear It In The Cans.

Ook Centrefolds & Empty Screens is ronduit innemend. Het door DeDe gezongen You Came Out gaat opnieuw de funky toer op en WHB mag dan wel een variatie zijn op You Came Out, een flauwe doorstart is het allesbehalve. We Have Band gaat bovendien erg inventief om met drieledige, in elkaar geweven zangpartijen, slechts een van de sterktes van de band. Zonder aarzelen: ‘WHB’ is één van de absolute debuutalbums van het jaar.


zaterdag 1 mei 2010

White Light Parade - House of Commons

De Britse politiek is dezer dagen weer controversieel. Na jaren van Bush-bashing is het nu de beurt aan Blair en Brown. Polanski raakte het thema al subtiel aan in zijn recentste film ‘The Ghost Writer’. Maar voor directe aanvallen, straatrellen en anti-establishment-slogans moet je bij White Light Parade zijn. Debuut ‘House Of Commons’ ademt de sfeer van de oude punk, maar schiet te vaak tekort om de woede van 1977 te doen herleven.

Het uitgangspunt is dan ook niet meteen aantrekkelijk. Waarom een genre nieuw leven inblazen dat na een kleine drie jaar al zijn beste kruit verschoten had? White Light Parade stelt zich vragen bij bepaalde wantoestanden, maar is de wat naïeve rebellie van de vroege punk daartoe wel het beste middel? De bandleden vonden blijkbaar van wel, en vertaalden hun desillusie in elf songs van gemiddeld drie minuten en drie akkoorden.

Titels als Burn It Down, Riot In The City, We Start Fires en Heroes And Foes werden verpakt in een album dat ‘House Of Commons’ (de Britse Kamer van Volksvertegenwoordigers) werd gedoopt. Op de vaalgrijze hoes prijkt het huis van de eerste minister, maar dan gesitueerd in een smerige, afstandse buurt. Het logo van White Light Parade brandmerkt de woonst niet zonder enige trots. We gaan 33 jaar terug in de tijd, denk je dan.

Gebukt onder het Clash-juk

Welnu, de eerste punkgolf heeft het viertal zeker niet onberoerd gelaten. Maar de bandleden nemen gelukkig de moeite om verder te kijken dan de buttons op hun vesten. Al kijken ze niet veel verder. The Clash is de ontegensprekelijke referentie voor dit debuut, maar White Light Parade slaat af en toe ook een brug tussen de klassieke punk en de opgang makende frenetieke indiepop-anthems van een band als Two Door Cinema Club.

Met Burn It Down begint de plaat dan ook onverwacht fris. Niet dat de plaat grenzen verlegt - verre van. Maar de pure, op traditionele leest geschoeide punk die we verwacht hadden, wordt in een aantal songs toch van een hedendaagse tint voorzien. Wake-Up, Wait For The Weekend en Young Believers zijn zelfs eerder popsongs met een vleugje punk dan omgekeerd. En Shotgun mengt een punkvibe met een modale rockstructuur, al kan een gemeende “Oi!” niet bedwongen worden.

Terwijl Riot In The City een eresaluut is aan het titelloze debuut van The Clash, verraden de korte reggae-achtige passages op andere songs eerder de invloed van The Clash ten tijde van ‘London Calling’. Al te stereotiepe punksongs als We Start Fires en Surrender zijn dan weer ronduit banaal en overbodig.

Door de overduidelijke adoratie voor annus domini 1977 blijft White Light Parade een buitenbeentje in het hedendaagse landschap. De band gaat nog te zeer gebukt onder het Clash-juk, en de eigen inbreng valt al bij al wat mager uit. ‘House Of Commons’ is een goede poging, maar slechts zelden meer dan dat

Eerder verschenen op: http://www.damusic.be/cd/white-light-parade/house-of-commons

Ef - Mourning Golden Morning

“Postrock is not dead, it just smells funny.” Frank Zappa had het natuurlijk over jazz, maar de Zweedse band Ef bewijst met ‘Mourning Golden Morning’ dat het aforisme ook perfect op postrock van toepassing is. Al jaren wordt het genre slaafs gediend en hoewel de groep er andere bedoelingen mee had, ontsnapt ook zij niet aan de verlammende formule.

De postrockbands van deze wereld vullen namelijk nog steeds meer dan één Rue des Bouchers. Het zijn doorgaans koks die naar dezelfde school zijn geweest en dezelfde recepten koken. Hier en daar voorzichtig experimenteren met ingrediënten komt ook wel eens voor. Maar een grotere vrijheid neemt ook de Zweedse groep op zijn derde plaat niet.

Ze willen met hun nieuwe plaat bewijzen dat niet alle postrock hetzelfde klinkt, maar daar slaagt het Zweedse drietal niet in. En zo zijn we al één illusie armer. Ef brengt postrock volgens het boekje en een groter compliment dan dat krijgen we echt niet uit onze pen geperst.

Postrock op voorschrift

Probeert de band dan toch het klassieke patroon van atmosferische passages en crescendo’s te doorbreken, schiet de groep tekort qua inventiviteit. Op Son of Ghosts wisselen de twee kernelementen gewoon van plaats. De voorspelbare climax blijft op die manier geen kwartier uit. Dat is een voordeel. Maar als de song na enkele maten dan toch in achterhaalde procédés vervalt, beseffen we dat we te vroeg hebben gejuicht.

De zeven songs op ‘Mourning Golden Morning’ zijn dan ook grotendeels opgetrokken uit jachtige roffels (zoals ooit geperfectioneerd door Godspeed! You Black Emperor) en desolate gitaarlijntjes (waarmee Explosions In The Sky de massa vreemd genoeg heeft kunnen verleiden). Enkel Escapade I en Fyra duiken onder de kaap van de vijf minuten, maar het gaat dan ook om een ouverture en een nietig tussendoortje.

Toch lijkt de band halverwege de plaat een tandje bij te steken. Zo is Longing For Colors een duet dat zijn karakter mede ontleent aan de elfachtige stem van gastzangers Rebecka Maria Wahlgren. Maar de lange instrumentale passages lijken ook hier even verplicht als overbodig. Gooi vier van de negen minuten weg en je hebt een nummer van massief brons, voor goud zal er nog net iets meer nodig zijn

Aan een echte beeldenstorm waagt het Zweedse drietal zich dus niet, zelfs niet onder leiding van postmetalhead Magnus Lindberg (Cult of Luna). De drang om te variëren op bestaande thema’s is er zeker, maar in de praktijk slaan ze nog te vaak de weg in van clichés. Voor wie anno 2010 nog op zoek is naar nieuwe, spannende muziek, brengt deze plaat weinig zoden aan de dijk.

Eerder verschenen op: http://www.damusic.be/cd/ef/mourning-black-morning