zondag 15 augustus 2010

The Gayngsy Side of Town - The Band achterna

The Gaudy Side of Town is het eerste nummer van het album 'Relayted' van Gayngs, wat mij betreft nog altijd een van de interessantste platen van het jaar. Gayngs is de bizarre muzikale familie (zie tekening hierboven) rond producer Ryan Olson, een soort van moderne Alan Parsons met een voorliefde voor 10CC.

Olsons groep bestaat pas, maar heeft in mei van dit jaar al een 'prom' gegeven: 'The last prom on earth', naar een van de nummers op 'Relayted'. De show, kunstig in beeld gebracht door Isaac Gale, doet dan ook meteen denken aan 'The Last Waltz', de feestelijke en met sterren beladen afscheidsshow (!) van The Band in 1976. Die werd toen meesterlijk door Martin Scorcese vastgelegd.

Anyway, de registratie van 'The Gaudy Side of Town' wilde ik jullie niet onthouden. Het is een fijn stukje paars getinte cinema en waarschijnlijk een van de weinige YouTube-video's die de sfeer en de spontaniteit van een concert weet over te brengen. Schitterend werk.


zaterdag 7 augustus 2010

I Am Kloot - Sky At Night

Guy Garvey is een man met smaak. Dat schiet ons telkens weer te binnen als we een van zijn Elbow-platen opleggen. ‘Sky At Night’, de vijfde langspeler van het Manchesterse trio I Am Kloot, dringt dezelfde gedachte aan ons op. Garvey stond in voor de productie van het album. Hij voorzag zijn stadsgenoten van de juiste schakeringen voor een sfeervolle schemerplaat.

Vergis je niet. De verdienste van I Am Kloot is aanzienlijk. Garvey zorgde voor de spreekwoordelijke kers op de taart. De band debuteerde in 2001 en timmerde sindsdien stevig aan de weg. Intussen regent het lovende recensies. En met een 24ste plaats in de Britse albumhitlijst realiseert I Am Kloot een nieuwe doorbraak.

Met slechts drie personen klinkt I Am Kloot ook een fractie intimistischer dan pakweg Elbow. Door de samenwerking met een schare gastmuzikanten bereikt de sound bij momenten astronomische hoogtes.

Fingertips houdt alles nog subtiel. De stem van John Bramwell, twee verweven gitaren en een tikkende drum vormen de basis. Maar het wordt pas echt interessant in de korte passage die wordt aangekondigd door een gecontroleerde, Hendrix-achtige feedback, die wordt gedomineerd door een dreunende piano. Een kamerorkest blaast de kaarsen uit.

Grootse arrangementen

Minder fijnzinnig - en dat is meteen de enige steek die I Am Kloot hier laat vallen - is het luide koor dat hier en daar woorden accentueert in Lately, een weinig geloofwaardige persiflage op een soulballad. Een onconventionele solo en een Bramwell die de ruwe kantjes van zijn stem exploreert zorgen voor het nodige tegenwicht. Maar hoezeer Lately ook wil klinken als Joe Cockers versie van With A Little Help From My Friends, erg veel karakter straalt er nergens van af.

Toch gaan grootse arrangementen de band wel af, bijvoorbeeld in Radiation. Met clichés kan I Am Kloot ook overweg. In Same Shoes zingt Bramwell: "I still love you // You ought to know // That I could never have ever let you go." En geloof het of niet, maar het klinkt meer dan oprecht.

Een van I Am Kloots grootste sterktes openbaart zich trouwens in de songteksten. Zo is I Still Do een aangrijpend nummer over het vasthouden aan de hoop en dromen die je koesterde als kind. Elders word je overvallen door straffe wendingen als: "I can walk away from these people whose ideas are just what other people say" (Fingertips).

Voor wie het nog niet wist: I Am Kloot is een van de best bewaarde geheimen op de rockmarkt. Alles aan 'Sky At Night' wijst er echter op dat het cultkostuum de drie Mancunians weldra te krap wordt.

Eerder verschenen op daMusic.be

donderdag 15 juli 2010

Mountain Man - Made The Harbor

Bij de gedachte aan de bergbevolking van het oude Amerika, verschijnen ons meteen – al dan niet terecht – de beestachtige hilbillies uit de film ‘Deliverance’ voor ogen. Gelukkig fladderen in een wereld van monsters even vrolijk elfjes rond. De drie meiden van Mountain Man zijn er het levende bewijs van, hoe misleidend die bandnaam ook mag zijn. Op ‘Made The Harbor’ verdiepen ze zich met akelige precisie in de antieke Amerikaanse folkmuziek.

Het lijkt daarbij alsof de tijd heeft stilgestaan in het Amerikaanse plaatsje Bennington, waar nachtegalen Molly Erin Sarle, Alexandra Sauser-Monnig en Amelia Randall Meath elkaar voor het eerst troffen. Hun muziek is naakt en authentiek en leidt je terug naar de tijd waarin Thomas Edison de eerste geluiden wist te vangen met zijn fonograaf.

Akkoord, de geluidskwaliteit is er een naar hedendaagse standaard, maar digitaal knip- en plakwerk vind je op ‘Made The Harbor’ niet terug. De voorbereidende kuchjes en aanwijzigingen werden niet eens uit de opname verwijderd. Ook in de teksten ontbreekt elk spoor van de 21ste eeuw. Ze gaan over mensen, de natuur, vogels (van meesjes tot witte reigers), de liefde en terloops zelfs over zwangerschap (Mouthwings). De thema’s zijn zo universeel dat ze evengoed nu kunnen plaatsvinden als honderd jaar of langer geleden.

Rechtstreeks naar het verleden verwijzen doet Mountain Man met een versie van How ‘m I Doin’?, een jazzstandard van de Aaron Sisters uit 1932 en de centrale piek van het album. Het is een verbluffende a-cappellaharmonie, die zich als een klopgeest tussen je oren nestelt. Muzikaal heeft de song wat weg van de soundtrack van ‘Les Triplettes de Belville’.

Kathedralen

Nummers als Mouthwings en Babylon graven nog dieper. De stemmen schurken aan tegen kerkelijke gezangen, sierlijk door elkaar kronkelend als de instrumenten van een barok strijkkwartet. Wees dus niet verbaasd als Mountain Man voor optredens kathedralen zou verkiezen boven folkkelders.

Nergens hangt er een trutterig sfeertje en elke song is scherpgerand. “And the sweat will roll down our backs and we’ll follow animal tracks,” zingen ze in Animal Tracks. Jonge twintigers brengen hun vrije dagen doorgaans anders door. In Honeybee brengt het drietal dan weer een geel-zwartgestreepte, bucolische ode, die van de hand van de klassieke dichter Vergilius had kunnen zijn.

De doodse stiltes tussen de songs zijn keer op keer voorbodes voor de vocale pracht die het trio erna ontvouwt. ‘Made The Harbor’ is dan ook helemaal geslaagd als herrijzenis van een ver en onbekend verleden. Ook wie zich niet gewillig laat inpakken door de muzen van Mountain Man, zal moeten toegeven dat het een van de meest onverwachte debuten van het jaar is.

dinsdag 13 juli 2010

Royaal begonnen is niet gewonnen

Werchter Boutique - PRINCE, zaterdag 10 juli 2010

Een VIP op Werchter Boutique. Hij kan zangers tussen twee stemstoten horen ademhalen vanop zijn bevoorrechte plaats. Hij krijgt een luxueus buffet voorgeschoteld, kan rekenen op onderdak tegen regen, hagel en zandstormen en heeft een persoonlijk stukje gras ter beschikking om zijn wagen te stallen. Natuurlijk gebruiken VIP's het openbaar vervoer niet. Ik had echter geen andere optie. Trein naar Leuven. Bus naar Wakkerzeel. En een wandeling van dertig minuten om die vervloekte VIP-tent te bereiken. Dat komt op een totaal van drie en half uur onderweg en nog eens drie en half uur te gaan voor Prince het podium zou betreden.

Onderweg met de bus door de Haachtse velden waren we Prince en zijn koninklijke escorte trouwens al tegengekomen. Een zwarte Mercedes met een Prince-shirt voor het achterraam, dat is op zich geen unicum. Maar wel als die wagen een glimmende limousine in zijn kielzog voert. Het shirt - zo bleek later - was Prince's outfit voor die avond. Ik kon het me ook moeilijk inbeelden: His Royal Purpleness met kostuum over zijn schoot in het limosalon. Plausibeler was dat hij zich, turend door de geblindeerde ruit , tot Jehovah richtte om niet met limo en entourage van de aardbol af te rijden. Daartoe zien we de nieuwbakken Getuige anders wel in staat.

Jamie Lidell, een andere beruchte mafketel, mocht Werchter Boutique voor geopend verklaren met zijn onvolprezen soulektronica. Hij suste het publiek met hits als Multiply en Another Day, maar had enkele momenten daarvoor ook al zichzelf begeleid achter de knoppen van zijn eigen mengpaneel. Helaas was het geluid oorverdovend en nauwelijks te harden. Lidells muziek, gespeeld door een altijd straffe liveband, ging bovendien gebukt onder een loden, zonloze hitte en en schoot zo een beetje zijn vooravondlijke doel voorbij.

Behoort Lidell al enkele jaren tot de interessantste figuren van de muziek, dan zat er echt helemaal niemand te wachten op de Prince-protégé's van Mint Condition. Een energiek spelende liveband slaagde er niet in de gedateerd aandoende sound in zijn voordeel om te keren.


Ook ex-Sly & The Family Stone-bassist Larry Graham beweegt zich in het gevolg van Prince en zou die laatste na zijn eigen show nog even komen bijspringen. Graham toonde zich met zijn strakke slapbasspartijen de evenknie van andere seventies funkgrootheden als Stanley Clarke. Toch kwam zijn gelikte, goedgemutste funk wat misplaatst over in Werchter.

Dat Prince zijn publiek per se wilde laten opwarmen door Mint Condition en Larry Graham maakte de kleine Boutique-affiche nogal onevenwichtig. Laat Lidell openen meteen voor Prince en alles is perfect. En dan kan Larry Graham nog voor Prince komen bassen. Graag zelfs.

Nagenoeg perfect was zeker ook het eerste setgedeelte dat een fris ogende Prince de weide in stuurde. Hits als Let's Go Crazy, 1999, Little Red Corvette en Controversy wisselden elkaar in snel tempo af. Een paars belichte stortbui maakte van Purple Rain zelfs een onwaarschijnlijk hoogtepunt, door Prince zelf magisch georkestreerd. Daarna werd het nooit meer zo goed.

Angel, een cover van Sarah McLachlan gezongen door een van de achtergrondzangeressen, haalde de collectieve euforie die uit Purple Rain was voortgevloeid zo weer neer. Een auteursversie van Nothing Compares 2 U kon niet tippen aan de definitieve versie van Sinead O'Connor en klonk vreemd in de oren. Kiss bracht daarop niet de nieuwe stroom hits op gang waarop we gehoopt hadden.

In plaats daarvan richtte Prince zich op covers van onder meer The Jackson Five (Shake Your Body (Down to the Ground)) en Sly & The Family Stone (I Want to Take You Higer). De bedoeling: het publiek tot dansen aanzetten. Helaas gebeurde dat ten koste van de setlist, die zo'n uitstekende start had genomen. De vier opeenvolgende bisrondes waren al helemaal bedenkelijk. Op den duur hoopte je bijna dat Prince in een purperen waas verdwenen zou zijn. Het zegt misschien veel over 's mans energie en overgave, maar de aanpak nekte de show.

Dat Prince er duidelijk zin in had, goed bij stem was en spetterend gitaarwerk leverde, maakte veel goed. Ook de band (met o.a. drumster Sheila E) speelde pittig en liet weinig steken vallen. Prince beperkte zijn bewegingen, maar maakte toch een fitte indruk. Het plaagspelletje dat hij speelde door de chromatische funkriff van Love Rollercoaster steeds af te breken en opnieuw in te zetten bracht zijn zin voor dramatiek weer ten volle tot uiting. De show was al bij al opvallend sober - vergelijk maar met het vuurwerk van enkele headliners op Rock Werchter 2010. Het was een hele opluchting te zien dat Prince de showman leeft, maar van een lopende legende mag je toch net iets meer verwachten dan dat.



zondag 27 juni 2010

Kula Shaker - Pelgrim's Progress

Wat te verwachten van een ooit controversiële band die in de nineties furore maakte met eigentijdse psychedelica en een stevige injectie Indiase hallucinogenen? Toch zeker niet dat hij naar het platteland rond Chimay zou trekken om er een nieuwe plaat in the blikken. Het effect van de omgeving op ‘Pelgrim’s Progress’ is moeilijk aan te tonen, maar de Ardeense lucht heeft Kula Shaker duidelijk deugd gedaan.

‘Pelgrim’s Progress’ is in de eerste plaats een goede plaat, maar globaal genomen laat ze een minder vastberaden band horen dan tijdens de gloriedagen elf jaar geleden. Na comebackplaat ‘Strangefolk’ (2007) hadden we overigens geen meesterwerk verwacht. Het momentum van de band is namelijk weg. Van 1996 tot 1999 kende de charismatische Crispian Mills met zijn groep een onwaarschijnlijk succes. Vooral de Britse thuisbodem daverde toen door singles als Hey Dude en Mystical Machine Gun.

Nummers van dat kaliber vind je nauwelijks op Kula Shakers vierde plaat. Een handvol songs valt onder de categorie van de rustieke folk en Indiase instrumenten als tabla’s en sitars, handelsmerken van de band, zijn eerder bij vlagen te horen.

De plaat begint vrij verrassend met Peter Pan R.I.P., dat wordt ingezet door een strijkerskwartet. De song is een grafrede voor de beroemde sprookjesheld. “I’m crying sweet tears of joy // Remembering the days // Games that we’ve played”, laat Mills zich ergens ontvallen. Het nummer laat zich dan ook best verstaan als een nostalgische trip richting jeugdjaren. Akoestische gitaren en strijkers regeren, maar basdrum en belletjes verraden Kula Shakers oosterse invloeden.

Laveren tussen kopie en grand cru

Modern Blues is dan weer Kula Shaker grand cru. Het nummer swingt, heeft een bezwerende melodie als refrein en is een geslaagd eresaluut aan de oude sound. Maar wanneer bij Figure It Out even verderop hetzelfde procédé wordt toegepast, dan klinkt het vooral alsof de band zichzelf kopieert. De tweede albumhelft heeft aanzienlijk minder karakter en samenhang. Nummers als Cavalry en To Wait Till I Come slagen er zelfs helemaal niet in om te beklijven.

Gelukkig eindigt de plaat met het verhoopte epos. Jawel, mét mellotron en een grandioos kerkorgel, waartegen zelfs een muur Marshallversterkers niet op zou kunnen. Tussen de akoestische passages van Winter’s Call door wordt er uitgebreid gesoleerd en toegewerkt naar een symfonisch sluitstuk.

Kula Shaker eindigt dus ambitieus en dat is positief. Dat ook enkele haardvuursongs goed uit de verf komen, bewijst dat de band van vele markten thuis is en nog altijd bestaansrecht heeft. Maar een magnum opus en een evenaring van de vroegere successen zit er voorlopig niet in.

Eerder verschenen op Damusic.be.

dinsdag 22 juni 2010

Vurige ode aan de vriendschap

José James & Jef Neve, 'For All We Know', Roma, Borgerhout, 19 juni 2010

Als José James en Jef Neve hun eerste Amerikaanse tournee onderbreken, dan hebben ze daar vast en zeker een goede reden voor. Inderdaad, de twee werden verwacht in de Antwerpse Roma voor de eerste Belgische voorstelling van hun duoplaat ‘For All We Know’. James noemde de avond “a celebration of our friendship [met Neve], music, our album, jazz, John Coltrane and all the beautiful moments in life”. En je merkte meteen dat het geen loze woorden waren.

Zelfs toen Neve en James als eerste bisnummer bluesstandard Everyday I Have The Blues inzetten, was er nergens een zweempje tristesse te bespeuren. James was inmiddels helemaal op temperatuur en liet zijn stem klimmen naar ongekende hoogtes. Gensters van spelplezier spatten de zaal in. Neve uitte hese kreten van pret en voldoening. En je dacht bij jezelf: "Meer kan je als duo op een podium, enkel bijgestaan door een piano en een microfoon, nauwelijks verwezenlijken."

Net als op de plaat speelde Neve daarbij een glansrol. Zowel in de intro’s als tijdens zijn solo’s trok hij alle registers open. In opener Autumn In New York evoceerde hij de herfst en zijn vallende bladeren. Embraceable You voorzag hij van een snelle, Teutoonse inleiding. Voor de solo pakte hij uit met iets wat het label jazz ver overstijgt. Zonder twijfel is hij een groter virtuoos dan pakweg drie jaar geleden.

Enkel bij vlagen maakte Neve het zichzelf wat moeilijk, zoals in het van Duke Ellington geleende Just Squeeze Me. De lichtvoetige compositie bracht humor in de set en ontlokte bij beide heren steelse blikken en lachjes. De gecompliceerde solo was echter wat zwaar op de hand. Toch vonden Neve en James de dartele toon daarna terug.

Draaide Neve van meet af aan op volle toeren, dan hield James er een andere strategie op na. Voor hem begon alles met een lichte rookontwikkeling om te eindigen met een uitslaande brand. Gaandeweg werd hij expressiever met zijn handen en guller met kniestoten. Improviseren deed hij steevast een stuk soberder dan tijdens zijn soloconcerten. Zo’n afgemeten dosering kenmerkt enkel de groten.

Stilaan legendarisch

Neve genoot zichtbaar van de nonchalante, enigszins hoekige wijze waarop James Gee Baby, Ain’t I Good To You aansneed. Ze weten elkaar duidelijk nog steeds te verrassen. In november 2008 verstomden ze voor het eerst samen de critici en het AB-publiek. Luttele maanden later deden ze dat nog eens over. Zelden kregen concerten zo snel legendarische allures toegedicht.

Het stokoude, krakende Romatheater bleek de uitgelezen locatie voor een reprise. De meeste nummers werden immers geschreven in de tijd dat de voormalige cinema werd gebouwd. Neve en James bewezen er alvast dat er meer dan ooit magie in de lucht hing, al was Georgia On My Mind een al te obligate afsluiter en kende Lush Life te veel pieken en dalen om echt te beklijven.

José James en Jef Neve kunnen nu met een gerust hart terug naar de plaats waar de nummers tot stand kwamen. Als de States hen nu niet aan de voeten vallen, dan is het lot tegen hen gekeerd.

Setlist:
1. Autumn In New York
2. Embraceable You
3. Just Squeeze Me
4. Body And Soul
5. Lush Life
6. Gee Baby, Ain't I Good To You
7. For All We Know
bis:
8. Everyday I Have The Blues
9. Georgia On My Mind


Eerder verschenen op Damusic.be.
Fotoreportage van Hans Vangeel op CuttingEdge.be.

zaterdag 19 juni 2010

Surfer Blood - Astro Coast

Surfer Blood werd vorig jaar gelanceerd door Pitchfork. De blogosfeer volgde en droeg het kwartet uit Florida op handen. Nu debuut ‘Astro Coast’ ook een release krijgt aan deze kant van de oceaan, kunnen we de aanstokers van de hype alleen maar bijtreden. Binnenkort staat Surfer Blood op Pukkelpop. Lees hier alvast de kroniek van een aangekondigde triomf.

Het tropische klimaat in West Palm Beach laat zijn sporen na in de broeierige sound van Surfer Blood. Het is echter geen surferbloed dat door de aderen van de bandleden stroomt. Aan de haaienhoes leiden we af dat ze liever surferbloed zien vloeien. Toch wisten spilfiguur John Paul Pitts en de zijnen het surfjuk niet van zich af te schudden. Maar goed, toen de Beach Boys zongen van Surfin’ USA was drummer Dennis Wilson ook de enige echte surfer in het gezelschap.

Surfer Blood past in de stroming nieuwe Amerikaanse bands met een voorliefde voor een zonnige sound, gekruid met noise, lo-fi en shoegaze. Denk daarbij aan Wavves en The Pains Of Being Pure At Heart. Wat Surfer Blood echter van die bands onderscheidt, is het voorgevoel dat de band in staat is een heel nieuw gezicht te laten zien op een (eventueel) tweede album.

Je merkt het aan de kleine details. Pitt producete de plaat niet alleen eigenhandig, hij schreef ook zelf een aantal bescheiden strijkersarrangementen die een song als Fast Jabroni doen aanschurken tegen barokke popmuziek. En dat is nu net iets waar dezer dagen ook opnieuw mee te scoren valt.

De fluwelen stem van Pitt en een heerlijk knapperige gitaarsound vormen steevast de basis. Maar de variatie die Surfer Blood in zijn songs legt is even verbluffend als veelbelovend. Leverden The Shins de inspiratie voor Floating Vibes, dan is Swim meteen helemaal anders: gedrenkt in reverb, met een riff van voorhistorische proporties en een knipoog naar de afropop van Vampire Weekend.

Het waarom van de buzz

Pophooks schudden de mannen van Surfer Blood blijkbaar zo uit hun mouw. Enkel Neighbour Riffs valt als oppervlakkige instrumental van de surfplank. Met Anchorage, tegen het einde van het album, benadert Surfer Blood de perfectie. De gitaarriffs zijn even simpel als geniaal, de drums blijven zes minuten lang onverstoord doorbeuken en Pitt vertelt ondertussen een indringend verhaal over de subarctische stad uit de titel.

“I just want volcanoes to erupt and thaw me out”, zingt Pitt. Zijn verlangen is inmiddels werkelijkheid geworden. De kwaliteiten van de band laten geen twijfel bestaan rond het waarom van de buzz. Met buitengewone verwachting wordt het uitkijken naar Pukkelpop. En dan maar hopen dat de bandleden hun zelfverklaarde “weakness for cocaine and liquor” voldoende onder controle hebben voor een bevestigend optreden en een meesterlijke tweede album.

Eerder verschenen op Damusic.be

José James & Jef Neve - For All We Know

Talloze jazzmusici brengen op een bepaald moment in hun carrière een ode aan hun voorgangers met een album vol jazzstandards. Voor pianist Keith Jarret – bijgestaan door drummer Jack DeJohnette en bassist Gary Peacock – werd het eren van de ouden zelfs een levenslang project. Op ‘For All We Know’ gaan nu ook José James en Jef Neve de dialoog aan met traditie.

Neve en James vonden elkaar enkele jaren geleden. James promootte ‘The Dreamer’ en Neve nodigde hem uit in zijn programma op Klara. Neve had zijn status als lieveling van de Belgische jazz al meermaals bevestigd en James gold als dé vernieuwer van de vocale jazz. Hun wederzijdse bewondering resulteerde in een legendarisch optreden in de AB. Toch situeer je beiden muzikaal niet helemaal in hetzelfde vakje. Op ‘For All We Know’ zijn de soulmates echter meer dan ooit jazzpartners.

Voor wie ze nog niet kent: James zingt en Neve speelt piano. En dat is exact wat ze doen op ‘For All We Know’. Andere muzikanten, noch instrumenten komen eraan te pas. De duoplaat kabbelt traag en sierlijk voorbij. De laatavondjazz heeft weinig van het grensverleggende dat de soloplaten van Neve en James kenmerkt. Maar de interpretaties zijn superieur en vangen de geest van van die ene dag in november 2008 waarop ze allemaal - uitgezonderd één nummer - werden opgenomen.

Een glansrol is daarbij weggelegd voor Jef Neve. Niet dat er iets valt aan te merken op James’ zangprestaties; zijn zachte baritonstem pakt je helemaal in, vooral tijdens de indrukwekkende intro van Body And Soul. James weet zijn stem perfect te doseren en haalt enkel uit als de tijd daarvoor rijp is, zoals op het einde van Embraceable You.

De twee vormen dus een gouden tandem, maar zoals gezegd is het toch vooral Neve die de plaat spannend houdt. Zijn spel vermijdt in een vloeiende beweging alle clichés. In Tenderly toont hij zich een extreem eloquent improvisator wanneer hij wisselt tussen lichte symfonische bombast en weerspannige jazz. Op Embraceable You legt hij een solo neer die zo hoekig klinkt als een kubus die van een trap rolt en op het einde van Body And Soul imiteert hij een muziekdoos die dringend opgedraaid moet worden.

De groten achterna

De composities op ‘For All We Know’ komen uit het jazz- en het lichtere populaire repertoire, maar krijgen van Neve en James onmiskenbaar een jazzbehandeling. Eerdere uitvoerders zijn jazzgrootheden als Herbie Hancock, Ella Fitzgerald, Cassandra Wilson, Django Reinhardt en Chick Corea, maar ook Céline Dion en Rick Astley (in het geval van When I Fall In Love).

‘For All You Know’ verschijnt op het prestigieuze jazzlabel Impulse en misstaat allerminst tussen ronkende namen als Coltrane en Mingus. Een kleine kanttekening: Duke Ellington-compositie Just Squeeze Me valt door zijn lichtvoetigheid wat uit de toon. Maar verder kunnen we alleen maar aanraden dit album in huis te halen en te wachten tot de avond valt en de wijn op kamertemperatuur is.

Eerder verschenen op Damusic.be

The Futureheads - The Chaos

Geen mens die weet wat voor supplementen ze in het Engelse plaatsje Sunderland in het leidingwater gooien, maar feit is dat de lokale bands er symptomen van een verhoogde popgevoeligheid vertonen. Of het moet in de genen zitten, want via de broers Brewis behoren bands als Field Music, School of Language en The Futureheads tot één en dezelfde stamboom. The Futureheads zijn in dat geval het vervelende joch, dat met zijn melodieuze punk de geraffineerde pop van zijn broertjes overstemt. Met ‘The Chaos’ leveren ze voor de vierde keer op rij een solide plaat af.

De bronstige manier waarop zanger Barry Hyde aftelt voor openingsnummer The Chaos – “Five, four, three, two, one! Let’s go!” – doet meteen vermoeden dat je te maken hebt met een old school hardcoreplaat. De waarheid komt later pas aan het licht. Het aftellen wordt een motief doorheen het titelnummer. Bovendien heb je snel door dat Queen een even grote invloed is als pakweg The Clash of XTC.

Het refrein van Struck Dumb herinnert dan weer aan Electric Light Orchestra en is ook qua tekst niet helemaal onaantrekkelijk: “The negativity is ruining your sleep / It makes you wanna cry on your pillow.” Met Heartbreak Song begeven The Futureheads zich zelfs richting stadionrock. Misschien niet toevallig dat er een stukje Springsteen werd gestolen. Het orkestrale middendeel van Born To Run werd even geniaal als scharnierloos geïntegreerd. The Futureheads weten zichzelf bizar genoeg te relativeren door naar het verleden te kijken.

Een vrij stevige en constante drumbeat is het middel dat elk afzonderlijk nummer samenhoudt. Binnen dat uptempo kader is er echter veel mogelijk. Ondanks de koortjes en de fijnzinnige details heb je toch niet het gevoel dat de muziek bijster experimenteel is. De punkvibe blijft overheersen en ‘The Chaos’ ligt veertig minuten lang goed in het gehoor.

I Can Do That is een van de weinige nummers dat niet de melodische schwung van de overige songs heeft en ook qua structuur wat geforceerd overkomt. Dart At The Map is op zijn beurt wat aan de eentonige kant. Beide nummers zorgen ervoor dat de tweede helft van de plaat het moet afleggen tegen de eerste. Echt evenwichtig is het album dus niet. Maar ‘The Chaos’ – perfecte titel dus – heeft genoeg in huis om te blijven boeien.

Uit de schaduw van Franz Ferdinand

The Connector bijvoorbeeld, ook al zou je de band hier verwarren met Future Of The Left. Door hun mix van operastemmen, humor en een hels tempo klinken The Futureheads echter ook als Sparks in punkmodus. Het zal dan ook niet verbazen dat Cardiacs – de band die cultstatus verwierf met een schijnbaar onverzoenbare mengeling van punk en prog – een ander voornaam referentiepunt is.

Eindigen doen The Futureheads even groots als ze begonnen. Het nummer Jupiter is goeddeels opgetrokken uit a-capella-passages. Dat zien we Bloc Party nog niet gauw doen. The Futureheads werden in hun vroege dagen immers in een vakje geduwd met Bloc Party en Franz Ferdinand. 'The Choas' is verre van perfect, maar de band bewijst wel niet in de schaduw te moeten staan van haar tijdgenoten. 'The Chaos' valt trouwens op om het aanstekelijke plezier dat de band hoorbaar had bij het maken van deze plaat. En zoals steeds is de helft van het succes daarmee al bereikt.

Eerder verschenen op Damusic.be

Landfill - Landfill

Naast fantastisch bier en kaas die daar perfect bij past, heeft Grimbergen er een derde exportproduct bij, dat luistert naar de naam Landfill. Met haar titelloze debuut en een single in de Afrekening (Antidote) trekt de vijfkoppige indiegroep stevig in het offensief. We horen daarbij een gedreven, jeugdige band die niet helemaal het onderste uit de kan haalt, maar niettemin een fijne eerste plaat aflevert.

Landfill duikt natuurlijk niet uit het niets op. Aan 'Landfill' gingen twee ep's vooraf en enkele deelnames aan 's lands rockconcoursen. Het is een klassiek parcours, maar Landfill legde het af met bovengemiddeld succes. De band wist daarop producer Bart Delacourt (Monza, Arid) te strikken, met 'Landfill' als welklinkend resultaat.

Met Gentlemen maken de Grimbergse vijf meteen een erg zelfzekere indruk, niet het minst omdat ze erin slagen om rond een koppig, letterlijk eentonig gitaarmotief toch een aardige song te bouwen. Maarten Michils levert een indrukwekkende prestatie achter de microfoon en de bescheiden synths tonen dat de keuze voor Delacourt de band geen windeieren heeft gelegd.

Met Kite daalt het tempo, maar niet de kwaliteit. Synths en een zachte drumsound zorgen voor atmosferische momenten in een nummer waarvoor Absynthe Minded wellicht model stond. Degelijk, zij het iets minder opvallend, is Chromatic. De song werkt toe naar een verrassende plotwending, die echter nog wat schaafwerk had kunnen gebruiken.

Ook Moses, gedreven door enthousiast geroffel, bloeit mooi open, maar met het doordeweekse Tug-O-War belandt Landfill in een dipje. Gelukkig wordt er snel revanche genomen met de licht bruisende indiepop van Antidote. Low behoort op muzikaal vlak tot het verrassendste wat de plaat te bieden heeft. De gezongen coda had wat ons betreft gerust nog wat gerekt mogen worden.

Een groter publiek

Nóg beter geslaagd is het meeslepende Ends. Daarna lonkt een tweede dal. In Ghosts staat de klevere drumpartij van de strofe haaks op het eerder banale refrein en Tristo is een stukje geluidsbricolage dat vooral op het einde van de jaren zestig revolutionair was. Die laatste track werkt dan ook best als intro voor Demons, een vrij geslaagde eindspurt.

Het refrein van Demons vertoont trouwens lichte verwantschap met het openingsnummer van de plaat, Gentlemen. Dat maakt 'Landfill' tot een mooi afgerond geheel. De samenhang wordt nog eens versterkt door het claustrofobische Sky Is Clear, waarin - net als in Gentlemen - één herhaalde gitaarnoot de leidraad vormt voor een heel nummer.

De nummers op 'Landfill' zijn gevarieerd genoeg om de plaat tot de laatste snik spannend te houden. Voor een debuutalbum zeker geen loze verdienste. Landfill kan bovendien rekenen op doorgaans goed songmateriaal. Wij gokken dat ze daarmee in de toekomst ook een groter publiek kunnen aanboren. Ondertussen mag Landfill nog even verder gisten en rijpen. Maar geen nood, in Grimbergen weet men daar wel raad mee.

Eerder verschenen op Damusic.be

zondag 13 juni 2010

Rowland S. Howard - Pop Crimes

Hij werd een leven lang nagezeten door culthit Shivers. Hij legde een eigenzinnig parcours af als rusteloze muzikale nomade en werd uiteindelijk geveld door leverkanker (op 30 december 2009). Dat is het relaas van Rowland S. Howards opgemerkte passage in ons aardse tranendal. Veel valt af te lezen van Howards blik op de hoes van ‘Pop Crimes’, zijn zwanenzang. Bij ons verschijnt de plaat postuum. De jacht op dubbele bodems is bij deze geopend.

En daar is helemaal niks mis mee. De titel ‘Pop Crimes’ wakkert de speculatie al aan voor we ook maar één noot muziek gehoord hebben. Ver hoeft men niet te zoeken naar de betekenis. Howards carrière is min of meer opgetrokken uit een reeks misdaden tegen de popmuziek. Met een gitaarstijl zo grillig en scherp als een cirkelzaag stond hij in The Birthday Party aan de zijde van een piepjonge Nick Cave. Howard werd op slag een gitaargod van de latente soort.

‘Pop Crimes’ zet een onverwoestbaar beeld neer van een man die zich niet zomaar laat kisten. Howards diepe stem klinkt doorleefd en hoewel zijn gitaarlijnen eerder beheerst zijn, gaat er een intense spanning van uit. Feedback regeert op de achtergrond van de logge ritmes. Subliem voorbeeld: de cover van Talk Talk’s Life’s What You Make It: de Tom Waitsachtige dynamiek laat enkel de originele zangpartij overeind en maakt het geheel macaberder dan het ooit was.

Met Nothin’ waagt Howard zich aan een song van Townes Van Zandt. De regels “And if you see my friends / Tell them I’m fine” klinken alsof Howard al vrede heeft genomen met zijn lot. Zijn laatste woorden zitten vervat in het einde van het nummer: “Sorrow and solitude / These are the precious things / And the only words / That are worth rememberin’”.

Dwarsligger

De boodschap van Wayward Man lijkt evenmin uit de lucht gegrepen: “I’m the fly in the ointment / Your constant disappointment / Just because I can / I’m you wayward man.” Howard schetst zichzelf als onverbeterlijk dwarsligger. In de woorden klinkt de stem door van een man die terugblikt op een turbulent leven op zowel muzikaal als persoonlijk vlak.

Onaards mooi en oprecht is ook de getoonzette liefdespoëzie van Avé Maria. Howard slaagt erin melancholie te neutraliseren met hoop. De song bouwt sierlijk op, al zat er nog net iets meer in. Op de fysieke kant van de liefde wordt dan weer gealludeerd in openingsnummer (I Know) A Girl Called Jonny, dat moeiteloos zijn erotisch geladen werk met Lydia Lunch voor de geest roept.

Je moet er voor zijn, voor de kille, akelige sfeer die rond ‘Pop Crimes’ hangt. Maar eens je je laat meedrijven en je de achtergrond ervan kent, is het een album dat zich in vele facetten laat appreciëren. De graatmagere Howard was een doorbijter. Zelfs toen hij tijdens zijn laatste optreden bloed ophoestte, ging hij nog verder. Met zijn laatste kracht klampte Howard zich vast aan de toekomst. ‘Pop Crimes’ is een even schitterend als tijdloos afscheid.

Eerder verschenen op Damusic.be

zondag 6 juni 2010

Flying Lotus - Cosmogramma

Dé elektronische verrassing komt dit jaar van Flying Lotus. Met zijn derde album ‘Cosmogramma’ bezorgt de amper 26-jarige Steve Ellison een fantastische, tegendraadse luistertrip. “I want to just make my shit the most musical shit ever”, liet hij onlangs tijdens een interview vallen. Geestig en gewaagd tegelijk, want het zal niet lang duren voor Ellison zich moet laten escorteren door de massa volk die voor zijn toiletdeur heeft postgevat.

Je leest de titel en je denkt: “Cosmogramma, dat móet wel iets groots zijn. Een opera? Een symfonie? Een meerledige suite in d-groot voor sopraan, klavecimbel en altviool?” Dat is het allemaal niet. Het is wel een zeventiendelige compositie voor samplers, laptops en live instrumenten. Flying Lotus gaat trouwens niet licht over het conceptuele aspect van zijn werk. En je hoeft bijgevolg geen expert te zijn om vast te stellen dat zijn “shit” een opvallende vastheid en cohesie vertoont.

Na de eerste maffe maten van Clock Catcher besef je al dat Ellison brein anders werkt dan dat van de meeste stervelingen. Als hersenen echt zo groot zouden zijn als hun capaciteit, dan zou Ellison zijn hiphoppetten via een gespecialiseerde internetwinkel moeten bestellen. Ellison denkt assymetrisch, abstract, filosofisch en totaal outside the box. Niet voor niets is ‘Cosmogramma’een uiterst eigenzinnig amalgaam.

De impact van de plaat doet denken aan die van DJ Shadows ‘Entroducing’. Hoewel Flying Lotus’ sound donkerder is en minder verankerd in de hiphoptraditie, sta je net als bij DJ Shadow versteld van die verbluffende stijlmix. Flying Lotus levert voer voor progressieve musicologen door alles te gebruiken wat zijn pad kruist: free jazz, klassieke discoarrangementen, dubstep, drum ‘n’ bass,... het is onmogelijk exhaustief te zijn.

Out-of-body-ervaring

De occasionele vocals – in ...And The World Laughs With You horen we Thom Yorke – zorgen op uitgekiende plaatsen voor rust tussen al het instrumentale geweld. Mmmhmm klinkt met zijn scat vocals alsof Baloo, de beer uit Jungle Book, de studio intrekt met een strijkkwartet om er een eigentijdse versie van acidjazz op te nemen. De song bloeit helemaal open tot een Jaga Jazzist-achtige compositie. Niet toevallig speelde Flying Lotus onlangs het voorprogramma van het Noorse collectief.

Voor je het weet wordt ‘Cosmogramma’ een heel nieuw melkwegstelsel en neemt Flying Lotus je mee - laverend tussen flitsende Nintendo-bleeps, zwalpende synths en afgemeten strijkerspartijen - door glitterende wolken van kosmosgruis. Een snelle polkabeat, Braziliaans carnaval, Squarepusher-bassen, synths uit Queens ‘Flash Gordon’-soundtrack, harpen, saxofoons en pingpongsamples. Het zit er allemaal geniaal in verwerkt.

Ellison komt natuurlijk uit een muzikale familie. Alice Coltrane – vrouw van – was zijn tante. De spirituele ervaring van het muziek maken kreeg hij dus van kindsbeen af mee. Neem daar nog een goeie tien jaar van out-of-body-ervaringen en psychedelische kicks bij en je hoeft niet te zoeken naar een verdere verklaring. ‘Cosmogramma’ is niet van deze wereld, zoveel is duidelijk.

Eerder verschenen op Damusic.be.

zaterdag 5 juni 2010

Als goden vereerd

Pixies, Lotto Arena, Antwerpen, 31 mei 2010
1. Cecilia Ann
2. Rock Music
3. Bone Machine
4. Monkey Gone To Heaven
5. Gouge Away
6. Hey
7. Velouria
8. Dig For Fire
9. Allison
10. Debaser
11. Planet Of Sound
12. Alec Eiffel
13. Caribou
14. River Euphrates
15. Cactus
16. Is She Weird?
17. Break My Body
18. The Sad Punk
19. Head On
20. U-Mass
21. Tame
22. Isla De Encanta
23. Wave Of Mutilation
24. Broken Face
25. Nimrod's Son
26. Holiday Song
27. Gigantic
------------------------------
28. Vamos
29. Where Is My Mind?
30. Here Comes Your Man

De reünietoer van de Pixies gaat al zijn zesde jaar in. Op 4 juli zal het ook exact zes jaar geleden zijn dat ik de band voor het eerst zag. Het was tijdens een namiddag op Rock Werchter en de omstandigheden waren niet optimaal. Na een ferme stortbui verscheen de zon plots fel door de wolken en ik stikte haast in het regenpak dat ik mee had voor het geval dat... Ik had mijn lesje geleerd en dus liet ik mijn pak maandag thuis. Ik weet niet of het er iets mee te maken heeft, maar de band klonk plots een pak dreigender dan toen. Pixies komt dan ook veel beter tot zijn recht in een pikdonkere zaal. Een regenboog past er niet zo bij.

Met een krakende versie van Cecilia Ann nam het viertal meteen een droomstart, al verdwenen de drums wat in de mix. Rock Music en Bone Machine maakten de eerste hattrick compleet. Het "then the God is Seven"-deeltje in Monkey Gone To Heaven werd helaas wat snel afgehaspeld en verloor daarmee al zijn kracht. Vanaf Gouge Away werd echter duidelijk dat Frank Black perfect bij stem was. Zijn folterkreten kwamen recht uit de diepste kerkers van zijn imposante torso.

De Pixies werden als goden vereerd terwijl ze de ene mokerslag na de andere uitdeelden. Zo brak er bijna massahysterie uit toen bassiste Kim Deal tijdens Hey een stukje alleen speelde. Tijdens Debaser vlogen de "chiens" en de "debasers" ons als mortiervuur om de oren. En tijdens Tame werd Black bijna overstemd door de zaal. Gelijktijdig met de raid van de band op het podium, werd ook het gebrul in de zaal steeds luider, tot een punt waarbij ik dacht: "Dit heb ik zelden meegemaakt."

Allison, Tame en Isla De Encanta waren onbetwiste hoogtepunten. Dat laatste nummer leek zowaar op een Spaanse versie van Ace Of Spades. Maar wat opvalt is dat er na zes jaar en vele geruchten, nog altijd geen enkel nieuw nummer in de setlist te bespeuren was. De band heeft zijn vuur al terug, nu nog een sterke plaat om te vermijden dat ze net als de Stones en Status Quo voor eeuwig zullen moeten blijven teren op oude successen.

zondag 30 mei 2010

Tom Jones, What Good Is He?


Sinds enkele weken is de wekelijkse column van Marc Didden in De Morgen zeer terecht versluist van de Media.com-bijlage naar de cultuurbijlage in het weekend. Maar waar hij ook staat, ik kijk er altijd reikhalzend naar uit. De persoonlijke commentaren op culturele manifestaties van zeer diverse pluimage zijn nu eens hard en hilarisch, dan weer gevoelig en verrassend.

Niet zelden vallen er tal van tips te rapen, zoals dit weekend. Wie de lap tekst op p. 43 doorleest tot op de bodem, leest daar (opnieuw terecht): "...muziek zou net als toneel, film, schilderkunst, geen wedstrijd mogen zijn maar alleen maar de allerindividueelste uiting van het allerindividueelste gevoel, of toch iets van die strekking."

Didden gaat verder: "Tom Jones bijvoorbeeld, die laat op de avond Dylan's What Good Am I? op bloedstollende wijze staat te zingen, zoals onlangs bij Jools Holland." Nu ben ik geen fanatieke Dylan-aanhanger en al zeker geen Tom Jones-adept. Daarbij blijkt het hier dan nog te gaan om een Dylan-song uit 1989, toch ook niet diens meest memorabele periode. Tom Jones staat dan weer synoniem met nummers als Delilah, Green, Green Grass of Home, Sex Bomb en tegenwoordig ook met een door plastische chirurgie mismeesterde hondentronie.

Onlangs was hij dus te gast in de show van Jools Holland. Zijn versie van het miskende, zo blijkt nu, Dylan-nummer gaat door merg en been. Binnenkort brengt Jones de plaat 'Praise & Blame' uit. Na de meer dan geslaagde comeback van de gek en afgeschreven gewaande Roky Erickson, kunnen we alleen maar hopen dat ook Jones zich dit jaar aan een Johnny Cashachtige herrijzenis waagt.

dinsdag 25 mei 2010

The New Pornographers - Together

Net als de compatriotten van The Dears richten The New Pornographers zich op ambitieuze, rijkelijk gearrangeerde pop. Beide bands zijn bovendien aan elkaar gewaagd. Op ‘Together’ vertalen de Canadese pornografen hun voorliefde voor barokke pop opnieuw in twaalf matige tot sterke popsongs. Bombastisch wordt het nooit, geniaal evenmin. Het is voor een plaat als deze dat ooit het woord “degelijk” werd geconcipieerd.

Uit de pseudofilosofische, pretentieuze perstekst kunnen we nog net afleiden dat The New Pornographers afkomstig zijn uit Vancouver, dat ze met ‘Together’ toezijn aan hun vijfde langspeler en in hun hele bestaan al vele watertjes doorzwommen hebben. Minder nonsens valt er gelukkig op de plaat zelf te bespeuren. Echt nieuwe dingen zijn er niet horen en de bandnaam klinkt gewaagder dan de muziek zelf. Niettemin is ‘Together’ in de eerste plaats een album met positieve vibes en meer dan een handvol vakkundig geknutselde songs.

Frontman A.C. Newman en co tonen zich vooral sterk in zang, melodie en onderlinge variatie tussen de nummers. Enkel A Bite Out Of Bed is echt overbodig. Vergeleken met opener The Movers is de song een waterige soep, bereid met dezelfde basisingrediënten. What Turns Up In The Dark is naar onze mening wat te drammerig, maar heeft nog wel zijn momenten.

The New Pornographers verwijzen graag (bewust dan wel onbewust) naar hun invloeden. De luchtige en sprankelende gitaarsound van de vroege R.E.M. is zo’n inspiratiebron in een aantal nummers. Silver Jenny Dollar doet dan weer denken aan The Triffids en Weezer, maar het meest nog aan Pixies. Het leidt de aandacht een beetje af. Het nummer zal daardoor nooit een Alison worden en zeker geen Angie, Rosie of een van die andere vermaarde rock-‘n- rollcreaturen.

Te snel van de schrijftafel

Daughters Of Sorrow komt uit een andere hoek van het spectrum. De basis bootst een Roger Waterssong na tot in de kleinste details. Het plotse, schrille schreeuwen tussen de laag gezongen lijnen katapulteert ons zo terug naar ‘The Wall’ (en zijn opener In The Flesh?). Het Canadese collectief levert echter een niet geringe bijdrage met bedwelmende zangharmonieën, blazersaccenten en een emotieve gitaarpartij.

Een rist andere nummers had beter nog wat langer op de schrijftafel blijven liggen. Het krachtige Your Hands (Together) delen we in die categorie in. Na enkele schaafbeurten zou het nummer haast de wervelende kwaliteit van een Clint Mansellsoundtrack kunnen evenaren. Ook bij feelgoodsong If You Can’t See My Mirrors hebben we het gevoel dat er meer in zat. Een mooie wending en betoverende samenzang worden er verpakt in drie al te korte minuten.

Op de overige nummers, met name het bescheiden epos My Shepherd en afsluiter We End Up Together, valt zo goed als niets aan te merken. The New Pornographers maken indruk met hun barokke pop, ook al brengen ze weinig nieuws. Wel blijven ze hun eigen eigenzinnige koers varen en dat is al heel wat.

Eerder verschenen op Damusic.be

maandag 24 mei 2010

Klasse, hitte, routine

Eric Clapton & Steve Winwood, Sportpaleis Antwerpen, zondag 23 mei 2010

De tickets voor Clapton & Winwood waren een verjaardagsgeschenk waarvoor ik zelf de nodige hints had aangeleverd. De volkswijsheid schrijft voor dat je een gekregen paard niet in de bek kijkt. Maar een concert is een nogal variabel cadeau, zeker voor een recensent. Clapton & Winwood ontsnappen dus - ondanks hun legendarische status - evenmin aan de keuring. Veel hebben ze niet te vrezen. Het was een geslaagde avond, maar een kleine reeks minpunten betekende een smet op hun duizelingwekkend professionalisme.

De concertervaring wordt wel vaker bepaald door de aard van de zaal. Het Antwerpse Sportpaleis mag dan één van de meest succesvolle concertzalen ter wereld zijn, de omstandigheden voor toeschouwers zijn er nog altijd verre van optimaal. Bij warm weer - zoals gisteren het geval was - raakt het publiek verlamd door een drukkende hitte. Geluid is een ander, niet onbelangrijk probleem. Vooral wie een zitplaats heeft in de betonnen bunker, hoort de muziek bij rustige passages luider echoën dan een Tiroler die "Scheisse" schreeuwt in de Oostenrijkse Alpen.

Gebrek aan airco en goed geluid maakten van het akoestische middenstuk van het concert een slaapverwekkende bedoening. Layla van Claptons groep Derek and the Dominos hadden we sowieso liever in de originele dan in de unplugged versie gehoord, maar waar ik zat was het nummer nauwelijks te herkennen. Hetzelfde gold voor een anders levendig gebracht After Midnight (van de hand van JJ Cale, maar een hit voor Clapton).

Cocaine

Op de prestaties van Clapton en Winwood viel weinig aan te merken, al kan je niet ontkennen dat een zekere routine zich meester had gemaakt van hun spel. Dat geen van beide heren ook maar ergens enkele woorden tot het publiek richtte, maakte hen er zeker niet sympathieker op. Het blijft natuurlijk indrukwekkend om Clapton spannende solo's te zien improviseren en om Winwoods uit de duizenden herkenbare stem to horen op nummers als Had to Cry Today (Blind Faith), Dear Mr. Fantasy (Traffic) en eighties solohit While You See a Chance.

Opvallend was trouwens dat Winwood, die voornamelijk achter zijn Hammond B3-orgel zat, ook het betere solowerk op gitaar in de vingers heeft. Stereotieper en met minder karakter dan Clapton, maar zeker en vast met charme. De wat houterige Chris Stainton (Clapton- én Joe Cocker-habitué) en Steve Gadd (mogelijk de meest vermaarde sessiedrummer sinds de seventies) leverden eveneens de te verwachten puike prestaties. Veel bas konden we niet onderscheiden. De backing vocals waren dan weer al te overweldigend.

Solopassages werden sporadisch wat lang gerekt (bijvoorbeeld in het van Jimi Hendrix geleende Voodoo Chile) en het tweestemmige gedeelte van In the Presence of the Lord (Blind Faith) liep mank. Met een minder wisselvallige sound was dat alles mogelijk beter te verteren. En ik moet erbij zeggen, het publiek was laaiend enthousiast. Bisnummer Cocaine - opnieuw een JJ Cale-song - was voor iedereen en ook voor mij een absoluut hoogtepunt. De band stapte van de scène en kwam helaas niet meer terug, hoewel het nog een dikke, verwachtingsvolle minuut donker bleef in de zaal. Einde van een geslaagde avond, waar onder andere omstandigheden ongetwijfeld nog meer in zat.

zaterdag 22 mei 2010

Justin Currie - The Great War

Nog nooit van Justin Currie gehoord? Troost u, wij evenmin. En ook Del Amitri, de Schotse poprockband waarmee Currie twintig jaar lang furore maakte, kan in onze contreien bezwaarlijk relevant genoemd worden. En toch is frontman Currie intussen wel al toe aan zijn tweede soloplaat. Maar ook met ‘The Great War’ zal hij niet uit de anonimiteit kunnen treden.

Wie vandaag het komen en gaan van de popgolven nauwlettend observeert en mee is met het nieuwste werk van pakweg Animal Collective, Gorillaz en These New Puritans, zal meteen merken hoe anachronistisch Curries muziek wel is. Niemand zit anno 2010 nog te wachten op deze modale, in opgeklopte emoties gedrenkte poprock

Ambachtelijk gefabriceerd, dat is ‘The Great War’ zeker wel. Maar daar schuilt nu net het probleem. Bij Currie staat ambacht voor routine. Niet dat hij zijn nieuwe songs botweg op plaat gekwakt heeft – eerder het tegendeel is waar – maar het zijn toch vooral adjectieven als 'fantasieloos', 'voorspelbaar' en 'matig' die ons tijdens ‘The Great War’ te binnen schieten

Curries stem heeft wat weg van de lichte rasp van Marc “Walking In Memphis” Cohn. En bij momenten hoor je ook James Blunt of Lenny Kravitz voorbijwaaien. Om maar te benadrukken dat de Schotse singer-songwriter ook vocaal gezien netjes binnen de lijntjes kleurt.

Dan stel je je bij een titel als ‘The Great War’ toch heel wat anders voor. Was de Eerste Wereldoorlog half zo klef en zeemzoeterig geweest als wat Currie op zijn tweede worp neerzet, dan zou 11 november nu geen nationale feestdag zijn. Niemand heeft schrik van Curries pluchen munitie.

Draak

Tekstueel gezien is het dan ook meermaals tenenkrullen geblazen. In het openingsnummer doet Currie – zelfverklaard atheïst – meteen God en de duivel opdraven en beklaagt hij zichzelf als een Man With Nothing To Do. Pianoballad You’ll Always Walk Alone is ook nauwelijks te harden. Je moet al diep de mythologie induiken om zo’n draak tegen het lijf te lopen

Nog erger wordt het met The Fight To Be Human. Wie de titel al niet weerzinwekkend vindt, kan zich nog altijd overleveren aan de acht minuten durende kwelling en gegeseld worden door schaamteloos voorgedragen regels zoals “I hate the world they gave me”.

En zo gaat het maar door. Het rijke instrumentarium en de occasionele verrassende gitaarsolo werken nergens helend, ‘The Great War’ gaat roemloos ten onder en Justin Currie toont zich behalve een “man zonder iets om handen” ook een “man met weinig te bieden”. For fans only!

Eerder verschenen op Damusic.be.

dinsdag 18 mei 2010

Talking Head in Wall Street

De voorbije week heb ik doorgebracht in Cannes, waar ik Location Flanders vertegenwoordigde op de Marché du Film. Voor ontspanning was er tussendoor meer dan voldoende tijd: recepties, lunchmeetings, feestjes, wandelingen, restaurantbezoeken,... Boven alle verwachtingen heb ik ook nog drie screenings kunnen bijwonen: 'Wall Street 2: Money Never Sleeps' (Oliver Stone), 'You Will Meet a Tall Dark Stranger' (Woody Allen) en 'Biutiful' (Alejandro Gonzàlez Iñàrritu). Drie totaal verschillende films met één element gemeen: een opvallende soundtrack.

Woody Allen koos voor zijn geliefde New Orleans klarinetjazz. Het frivole themadeuntje van zijn laatste film staat in mijn geheugen gegrift, al vanaf het moment dat de muziek Allen, Naomi Watts en Josh Brolin begeleidde over de rode loper van en naar het Grand Théatre Lumière. De muziek van Iñàrritu's film - of zeg ik beter meesterwerk? - was dan weer totaal nieuw en fris. Niets orkestraals viel erin te bespeuren. Wel een broeierige, onheilspellende gitaar en duistere elektronica, volledig in lijn met de loodzware sfeer van de film. De gehele geluidsmix was trouwens magistraal. De kwaliteit van geluid in een film valt mij doorgaans niet zo op, maar 'Biutiful' liet me geen andere keuze.

Het vervolg op 'Wall Street' deed visueel erg denken aan de eerste film uit 1987. We zijn nu drieëntwintig jaar later. Gordon Gekko is back in town en wordt schitterend vertolkt door Michael Douglas. Voor de muziek deed Stone ook beroep op iconen. Craig Armstrong verzorgde de klassevolle, maar weinig spannende orkestrale score. Meer pit zat er in de songs van voormalige Talking Head David Byrne en Brian Eno, die bij het verschijnen van de eerste 'Wall Street' toch ook al (langer dan) een decennium meedraaiden.

Met de muziek was ik al vertrouwd genoeg, want de plaat 'Everything That Happens Will Happen Today' is al anderhalf jaar uit. Vorig jaar zag ik Byrne de muziek spelen (en dansen) op de Lokerse Feesten. Reflecterend in de glimmende ruiten van de New Yorkse buildings kreeg het allemaal nog een extra dimensie. Het nummer Strange Overtones kreeg terecht een voorkeursplaats toebedeeld in de film. Beluister het hier:





maandag 10 mei 2010

We Have Band - WHB

Op een dag maken de leden van We Have Band een autoritje, hun pas afgewerkte debuutplaat ‘WHB’ in de cd-speler. Na afloop kijken de drie elkaar uitgelaten aan: “Yeah, we did it, we actually made a really great album.” We hadden toen erg graag in de kofferbak gezeten om de band toe te roepen dat hun eersteling inderdaad een fantastische plaat is.

Eerste referentiepunt: New Order, Depeche Mode en hun generatiegenoten. Maar maak van We Have Band vooral geen kille eightees revivalband. Hun onwaarschijnlijk rijke sound recycleert evengoed de fuzzy gitaren uit de sixties, de synthexperimenten van Cluster en Eno en de voornaamste trends van de hedendaagse indie/dancescene. Het geheel klinkt erg Brits, erg eigenzinnig en voorzichtig geniaal.

De volle sound maakt dat We Have Band niet alleen goed gedijt op de dansvloer. Door haar fijnzinnige details is de plaat ook ideaal voer voor veeleisende hoofdtelefoons. We Have Band heeft dan ook veel meer te bieden dan enkel een portfolio met wat ruwe schetsen. De twaalf songs zijn helemaal af en onderling verschillend en sterk genoeg om van de allereerste plaat meteen een bescheiden meesterwerk te maken.

Met zekerheid kunnen we ook schrijven dat ‘WHB’ niet zomaar een toevalstreffer is. Het getuigt van visie dat het eerste wapenfeit van het album je meteen op het verkeerde been zet. Piano is zowaar een trage Elbow-achtige smaakmaker met meerstemmige zang en een dartele piano tegen een orchestrale fond.

Topdebuut

Maar ontbindt de band dan al zijn demonen in Buffet, het tweede nummer van de plaat? Nee hoor, er wordt rustig experimenterend verder gebouwd met een gitaarlijn die een slang zo uit haar mand doet dansen. Pas met Divisive, een sterk staaltje indiedance, geeft de band zich over. Opzwepende vocals en een frivole bas introduceren een groove die de band niet meer loslaat. Het warmbloedige refrein van Love, What You Doing levert daarop een eerste hoogtepunt.

Maar uitblinken doen alle nummers. Zonder uitzondering. Honeytrap laat zich best omschrijven als een fictieve studiosessie van José James, de ritmesectie van Moloko en de gitarist van The Rapture. En zo belandt het gezelschap – het echtpaar DeDe en Thomas en vriend aan huis Darren – erg vlot bij een eigen versie van punkfunk op Hear It In The Cans.

Ook Centrefolds & Empty Screens is ronduit innemend. Het door DeDe gezongen You Came Out gaat opnieuw de funky toer op en WHB mag dan wel een variatie zijn op You Came Out, een flauwe doorstart is het allesbehalve. We Have Band gaat bovendien erg inventief om met drieledige, in elkaar geweven zangpartijen, slechts een van de sterktes van de band. Zonder aarzelen: ‘WHB’ is één van de absolute debuutalbums van het jaar.


zaterdag 1 mei 2010

White Light Parade - House of Commons

De Britse politiek is dezer dagen weer controversieel. Na jaren van Bush-bashing is het nu de beurt aan Blair en Brown. Polanski raakte het thema al subtiel aan in zijn recentste film ‘The Ghost Writer’. Maar voor directe aanvallen, straatrellen en anti-establishment-slogans moet je bij White Light Parade zijn. Debuut ‘House Of Commons’ ademt de sfeer van de oude punk, maar schiet te vaak tekort om de woede van 1977 te doen herleven.

Het uitgangspunt is dan ook niet meteen aantrekkelijk. Waarom een genre nieuw leven inblazen dat na een kleine drie jaar al zijn beste kruit verschoten had? White Light Parade stelt zich vragen bij bepaalde wantoestanden, maar is de wat naïeve rebellie van de vroege punk daartoe wel het beste middel? De bandleden vonden blijkbaar van wel, en vertaalden hun desillusie in elf songs van gemiddeld drie minuten en drie akkoorden.

Titels als Burn It Down, Riot In The City, We Start Fires en Heroes And Foes werden verpakt in een album dat ‘House Of Commons’ (de Britse Kamer van Volksvertegenwoordigers) werd gedoopt. Op de vaalgrijze hoes prijkt het huis van de eerste minister, maar dan gesitueerd in een smerige, afstandse buurt. Het logo van White Light Parade brandmerkt de woonst niet zonder enige trots. We gaan 33 jaar terug in de tijd, denk je dan.

Gebukt onder het Clash-juk

Welnu, de eerste punkgolf heeft het viertal zeker niet onberoerd gelaten. Maar de bandleden nemen gelukkig de moeite om verder te kijken dan de buttons op hun vesten. Al kijken ze niet veel verder. The Clash is de ontegensprekelijke referentie voor dit debuut, maar White Light Parade slaat af en toe ook een brug tussen de klassieke punk en de opgang makende frenetieke indiepop-anthems van een band als Two Door Cinema Club.

Met Burn It Down begint de plaat dan ook onverwacht fris. Niet dat de plaat grenzen verlegt - verre van. Maar de pure, op traditionele leest geschoeide punk die we verwacht hadden, wordt in een aantal songs toch van een hedendaagse tint voorzien. Wake-Up, Wait For The Weekend en Young Believers zijn zelfs eerder popsongs met een vleugje punk dan omgekeerd. En Shotgun mengt een punkvibe met een modale rockstructuur, al kan een gemeende “Oi!” niet bedwongen worden.

Terwijl Riot In The City een eresaluut is aan het titelloze debuut van The Clash, verraden de korte reggae-achtige passages op andere songs eerder de invloed van The Clash ten tijde van ‘London Calling’. Al te stereotiepe punksongs als We Start Fires en Surrender zijn dan weer ronduit banaal en overbodig.

Door de overduidelijke adoratie voor annus domini 1977 blijft White Light Parade een buitenbeentje in het hedendaagse landschap. De band gaat nog te zeer gebukt onder het Clash-juk, en de eigen inbreng valt al bij al wat mager uit. ‘House Of Commons’ is een goede poging, maar slechts zelden meer dan dat

Eerder verschenen op: http://www.damusic.be/cd/white-light-parade/house-of-commons

Ef - Mourning Golden Morning

“Postrock is not dead, it just smells funny.” Frank Zappa had het natuurlijk over jazz, maar de Zweedse band Ef bewijst met ‘Mourning Golden Morning’ dat het aforisme ook perfect op postrock van toepassing is. Al jaren wordt het genre slaafs gediend en hoewel de groep er andere bedoelingen mee had, ontsnapt ook zij niet aan de verlammende formule.

De postrockbands van deze wereld vullen namelijk nog steeds meer dan één Rue des Bouchers. Het zijn doorgaans koks die naar dezelfde school zijn geweest en dezelfde recepten koken. Hier en daar voorzichtig experimenteren met ingrediënten komt ook wel eens voor. Maar een grotere vrijheid neemt ook de Zweedse groep op zijn derde plaat niet.

Ze willen met hun nieuwe plaat bewijzen dat niet alle postrock hetzelfde klinkt, maar daar slaagt het Zweedse drietal niet in. En zo zijn we al één illusie armer. Ef brengt postrock volgens het boekje en een groter compliment dan dat krijgen we echt niet uit onze pen geperst.

Postrock op voorschrift

Probeert de band dan toch het klassieke patroon van atmosferische passages en crescendo’s te doorbreken, schiet de groep tekort qua inventiviteit. Op Son of Ghosts wisselen de twee kernelementen gewoon van plaats. De voorspelbare climax blijft op die manier geen kwartier uit. Dat is een voordeel. Maar als de song na enkele maten dan toch in achterhaalde procédés vervalt, beseffen we dat we te vroeg hebben gejuicht.

De zeven songs op ‘Mourning Golden Morning’ zijn dan ook grotendeels opgetrokken uit jachtige roffels (zoals ooit geperfectioneerd door Godspeed! You Black Emperor) en desolate gitaarlijntjes (waarmee Explosions In The Sky de massa vreemd genoeg heeft kunnen verleiden). Enkel Escapade I en Fyra duiken onder de kaap van de vijf minuten, maar het gaat dan ook om een ouverture en een nietig tussendoortje.

Toch lijkt de band halverwege de plaat een tandje bij te steken. Zo is Longing For Colors een duet dat zijn karakter mede ontleent aan de elfachtige stem van gastzangers Rebecka Maria Wahlgren. Maar de lange instrumentale passages lijken ook hier even verplicht als overbodig. Gooi vier van de negen minuten weg en je hebt een nummer van massief brons, voor goud zal er nog net iets meer nodig zijn

Aan een echte beeldenstorm waagt het Zweedse drietal zich dus niet, zelfs niet onder leiding van postmetalhead Magnus Lindberg (Cult of Luna). De drang om te variëren op bestaande thema’s is er zeker, maar in de praktijk slaan ze nog te vaak de weg in van clichés. Voor wie anno 2010 nog op zoek is naar nieuwe, spannende muziek, brengt deze plaat weinig zoden aan de dijk.

Eerder verschenen op: http://www.damusic.be/cd/ef/mourning-black-morning

zaterdag 24 april 2010

Twee bands en een paardenkop

Roadburg / Field Music, Petrol, Antwerpen, vrijdag 23 april 2010

Het optreden van Field Music gisteren in Petrol, Antwerpen wordt geklasseerd in de categorie 'bizar'. En niet alleen omdat er behalve een drankbonnetje ook een screening van Alejandro Jodorowsky's surrealistische Christusepos 'The Holy Mountain' (1973) was inbegrepen in de prijs van het ticket. Nee, vreemder was dat het alom geprezen Field Music ondanks een gigantische postercampagne niet meer dan een vijftigtal nieuwsgierigen wist te lokken. Vreemd, bizar, onbegrijpelijk! Maar steengoed, dat dan weer wel (om maar eens een Nederlands filosoof te citeren).

Field Music's laatste album 'Measure' werd in De Morgen bedacht met een vier-sterren-quotering, OOR publiceerde een lovende recensie en het Britse magazine Uncut deelde zelfs een perfecte score van 5 op 5 uit. Op het eerste zicht bestaat de Britse band rond de gebroeders Brewis echter uit vier doordeweekse types. De muziek die ze maken is minder alledaags. 't Is te zeggen, it's pop but not as you know it.

De klassiekers - van The Beatles en XTC tot Pulp - zijn gekend, maar datgene wat Field Music echt onderscheidt is iets onbestemds. Volgens de legende die de band zelf vertelt, heeft het alles te maken met geboortestad Sunderland, waar ook The Futureheads vandaan komen.

Live werkte het bijzonder goed en dat ondanks het feit dat drummer David Brewis het zonder stem moest stellen en de (backing) vocals tijdens de namiddag nog herverdeeld en ingestudeerd moesten worden. Bij momenten waren de harmonieën zelfs verbluffend 'close'. Een rondje Beach Boys ging de zopas gereconfigureerde band erg vlot af.

Op vlak van catchy melodieën kent Field Music zijn gelijke niet. Goeie ideeën uitmelken was dan er dan ook niet bij. Sterker nog, de nummers werden zo vaak afgebroken, kregen zo vaak nieuwe wendingen dat het niet altijd even simpel was begin en eindes te bepalen. Het kleine publiek kreeg zo een lezing uit het briljante schetsboek van de Brewis-tandem. Soms dreunen bands gewoon een setlist af, maar dit optreden was een verademing, één van die schaarse optredens waarbij er tegen een kamerbrede grijns van verwondering geen kruid gewassen is (voorheen o.a: Acoustic Ladyland, John Zorns Masada en Moonchild, Rush, etc.).

"Come on, you British cunts!"

De set eindigde nochtans in mineur toen David Brewis er zonder veel omhaal de brui aan gaf. De kreet "Come on, you British cunts!" kon hem niet overtuigen terug te keren. Hoe zou je zelf zijn? Het bisloze einde was trouwens maar een kleine smet, want tijdens het voorafgaande uur kregen we een indrukwekkende selectie voorgeschoteld met als hoogtepunten het nieuwe Measure, het aan Gentle Giant refererende If Only the Moon Were Up en opener Give It Lose It Take It.

Setlist
(voor zover ik me kan herinneren, niet chronologisch):
Give It Lose It Take It
If Only the Moon Were Up
Measure
Effortlessly
A House Is Not a Home
Something Familiar
You Can Decide

Roadburg verdient een speciale vermelding voor het straffe voorprogramma. Hun vrij volwassen sound werkte aanstekelijk en bovendien heeft de band meer dan een handvol goeie songs in de vingers. Ik moet nog uitvissen of het op plaat allemaal wel zo goed klinkt, maar de set creëert alvast een zekere verwachting.

Zonde dat zo'n affiche - Roadburg en Field Music - maar een kleine meute bezoekers trekt, maar we zijn dan ook bij de weinigen die het allemaal kunnen navertellen. En hopelijk komt er dan volgende keer meer volk opdagen dan twee man en een paardenkop.

zondag 18 april 2010

Serena Maneesh - No. 2: Abyss In B Minor

Neoshoegazers Serena Maneesh zijn met ‘No. 2: Abyss In B Minor’ nog maar aan hun tweede album toe. Oasis, Nine Inch Nails en The Dandy Warhols namen de band mee op sleeptouw en hun debuutplaat kon rekenen op lovende recensies. De Noorse vijfmansformatie heeft dan misschien niet meer bijster veel te bewijzen, toch komt ze nu met een fijnzinnig meesterwerkje op de proppen.

‘Abyss In B Minor’ werkt in de eerste plaats als album. Er is een soort van natuurlijke rode draad die alle nummers, hoe onderling verschillend ook, aaneenrijgt. Zo keert het noisestukje op het einde van de eerste song Ayisha Abyss terug op het einde van I Just Want To See Your Face en neemt de dwarsfluit die op D.I.W.S.W.T.T.D. al stil sluimert, helemaal de overhand in Magdalena (Symphony #8).

Er is trouwens geen passender woord dan verbluffend om te omschrijven hoe de tweede telg van het Noorse geslacht in elkaar werd gemixt. Verantwoordelijk daarvoor is René Tinner, een oudgediende uit de entourage van de invloedrijke band Can. Tinner spendeerde acht dagen aan elk van de acht nummers. Zijn beeldrijke resultaten evolueren van naargeestige trips (Honey Jinx) tot dromerige strandscènes (Melody For Jaana).

Tot die eerste categorie behoort zeker ook opener Ayisha Abyss, waarin het beeld wordt opgeroepen van een man die veel verder van de wereld is dan goed voor hem is en die al wauwelend en slenterend de muren aftast op zoek naar enige steun.

Op het door doffe drums voortgestuwde I Just Want To See Your Face is voor het eerst op deze plaat Hilma Nikolaisen te horen, die met haar hemels luchtige stem tussen de constant opvlammende vuurtongen van gitaren laveert.

De scheurende gitaren en hevig beukende drums van Reprobate! maken de weg vrij voor het zweverige Melody For Jaana, dat eeuwigheid en melancholie ademt. Op Blow Yr Brains In The Mourning Rain introduceren struikelende drums opnieuw georganiseerde chaos en slotakkoord Magdalena is zowaar een symfonie. Op zeer eigenzinnige wijze weliswaar.

In het spoor van My Bloody Valentine

My Bloody Valentine, nota bene een band waaraan Serena Maneesh zo overholen schatplichtig is, nodigde die laatste band in 2009 uit op All Tomorrow’s Parties. De Noren steken datzelfde My Bloody Valentine nu met ‘Abyss In B Minor’ – een eigenzinnige, hedendaagse kijk op de oorspronkelijke shoegazegolf – naar de kroon.

Serena Maneesh creëert op ‘No. 2: Abyss In B Minor’ een eigen wereld zoals we er nauwelijks nog een exploreerden sinds Apse enkele jaren geleden zijn ‘Spirit’ op het mensdom afvuurde. Frontman Emil Nikolaisen omschrijft de nieuwe plaat dan ook treffend als een “rock ‘n’ roll chamber of magic”. Zijn band heeft er het onwaarschijnlijke toch mee gerealiseerd: het eigen gelauwerde debuut overschaduwen.