dinsdag 26 juni 2012

Diagrams - Black Light


Een wat abstracte bandnaam uitkiezen, het muzikale roer honderdtachtig graden draaien en de unaniem lovende recensies zorgvuldig bewaren in een plakboek. Sam Genders (Tunng) toont met zijn debuut als Diagrams, 'Black Light', hoe je vanuit een gewaardeerde band rechtstreeks de woelige solowateren induikt. 



Met het labelen van het Engelse collectief Tunng heeft men in het verleden wel eens lastig gehad. Folktronica werd het uiteindelijk. Of dat de soms moeilijker in het gehoor liggende (maar prachtige) sound van Tunng recht aandeed, daar laten we ons hier niet over uit. Wel weten we dat 'Black Light' in een geen enkel licht een folkplaat is, eerder een vrij toegankelijk en goed popalbum.


We horen bij Diagrams nu eens echo's van Gayngs, het Britse The Chap en de Zweden van Marching Band. De grootste gemene deler is dan ook de nagenoeg perfect vormgegeven voorliefde voor popmuziek met een scherp randje. Genders' ervaring als muzikant en songschrijver en de excellente groep die hij rond zich schaarde vormen een andere niet te onderschatten factor van Diagrams' succes.


Funkier dan Tunng


Er wordt op 'Black Light' echt geschilderd met geluid, en je kan de hoes haten, maar ze vult de muziek perfect aan. Zo zijn de occasionele strijkers en blazers zonder uitzondering ongemeen fijnzinnig gearrangeerd. In combinatie met de fleurige productie van Mark E. Brydon levert dat regelrechte pareltjes op als Appetite, Antilope en de grootse afsluiter Peninsula. Soms, zoals in Tall Buildings en Mills, gaat er veel funkier aan toe dan in de gemiddelde Tunng-song. Dat Brydon ooit mee aan de wieg stond van Moloko zal wel geen toeval zijn.


Genders heeft een warme lage stem die meer dan eens mooi samensmelt met zijn ijlere hogere register. Talloze schitterende tekstregels komen zo extra fel uit de verf. Een bloemlezing: "A broken whisky bottle is all you've got to show for losing your control" (Ghost Lit), "Searching for North Sea oil in the grass between your toes" (Mills) en het mantra-achtige "Oh, isn't this good // Look at the beautiful faces that gather round" (Peninsula).


'Black Light' houdt niet op te beklijven. Elke luisterbeurt brengt verrassende details aan de oppervlakte: een koortje, een zalvende Fender Rhodes, een synthriedeltje. Ja, we hebben er met Sam Genders een allround-popbrein bij. En om met een stukje Asterix te eindigen: Bij Tunngtatis, niet downloaden maar kopen deze plaat!

zondag 15 augustus 2010

The Gayngsy Side of Town - The Band achterna

The Gaudy Side of Town is het eerste nummer van het album 'Relayted' van Gayngs, wat mij betreft nog altijd een van de interessantste platen van het jaar. Gayngs is de bizarre muzikale familie (zie tekening hierboven) rond producer Ryan Olson, een soort van moderne Alan Parsons met een voorliefde voor 10CC.

Olsons groep bestaat pas, maar heeft in mei van dit jaar al een 'prom' gegeven: 'The last prom on earth', naar een van de nummers op 'Relayted'. De show, kunstig in beeld gebracht door Isaac Gale, doet dan ook meteen denken aan 'The Last Waltz', de feestelijke en met sterren beladen afscheidsshow (!) van The Band in 1976. Die werd toen meesterlijk door Martin Scorcese vastgelegd.

Anyway, de registratie van 'The Gaudy Side of Town' wilde ik jullie niet onthouden. Het is een fijn stukje paars getinte cinema en waarschijnlijk een van de weinige YouTube-video's die de sfeer en de spontaniteit van een concert weet over te brengen. Schitterend werk.


zaterdag 7 augustus 2010

I Am Kloot - Sky At Night

Guy Garvey is een man met smaak. Dat schiet ons telkens weer te binnen als we een van zijn Elbow-platen opleggen. ‘Sky At Night’, de vijfde langspeler van het Manchesterse trio I Am Kloot, dringt dezelfde gedachte aan ons op. Garvey stond in voor de productie van het album. Hij voorzag zijn stadsgenoten van de juiste schakeringen voor een sfeervolle schemerplaat.

Vergis je niet. De verdienste van I Am Kloot is aanzienlijk. Garvey zorgde voor de spreekwoordelijke kers op de taart. De band debuteerde in 2001 en timmerde sindsdien stevig aan de weg. Intussen regent het lovende recensies. En met een 24ste plaats in de Britse albumhitlijst realiseert I Am Kloot een nieuwe doorbraak.

Met slechts drie personen klinkt I Am Kloot ook een fractie intimistischer dan pakweg Elbow. Door de samenwerking met een schare gastmuzikanten bereikt de sound bij momenten astronomische hoogtes.

Fingertips houdt alles nog subtiel. De stem van John Bramwell, twee verweven gitaren en een tikkende drum vormen de basis. Maar het wordt pas echt interessant in de korte passage die wordt aangekondigd door een gecontroleerde, Hendrix-achtige feedback, die wordt gedomineerd door een dreunende piano. Een kamerorkest blaast de kaarsen uit.

Grootse arrangementen

Minder fijnzinnig - en dat is meteen de enige steek die I Am Kloot hier laat vallen - is het luide koor dat hier en daar woorden accentueert in Lately, een weinig geloofwaardige persiflage op een soulballad. Een onconventionele solo en een Bramwell die de ruwe kantjes van zijn stem exploreert zorgen voor het nodige tegenwicht. Maar hoezeer Lately ook wil klinken als Joe Cockers versie van With A Little Help From My Friends, erg veel karakter straalt er nergens van af.

Toch gaan grootse arrangementen de band wel af, bijvoorbeeld in Radiation. Met clichés kan I Am Kloot ook overweg. In Same Shoes zingt Bramwell: "I still love you // You ought to know // That I could never have ever let you go." En geloof het of niet, maar het klinkt meer dan oprecht.

Een van I Am Kloots grootste sterktes openbaart zich trouwens in de songteksten. Zo is I Still Do een aangrijpend nummer over het vasthouden aan de hoop en dromen die je koesterde als kind. Elders word je overvallen door straffe wendingen als: "I can walk away from these people whose ideas are just what other people say" (Fingertips).

Voor wie het nog niet wist: I Am Kloot is een van de best bewaarde geheimen op de rockmarkt. Alles aan 'Sky At Night' wijst er echter op dat het cultkostuum de drie Mancunians weldra te krap wordt.

Eerder verschenen op daMusic.be

donderdag 15 juli 2010

Mountain Man - Made The Harbor

Bij de gedachte aan de bergbevolking van het oude Amerika, verschijnen ons meteen – al dan niet terecht – de beestachtige hilbillies uit de film ‘Deliverance’ voor ogen. Gelukkig fladderen in een wereld van monsters even vrolijk elfjes rond. De drie meiden van Mountain Man zijn er het levende bewijs van, hoe misleidend die bandnaam ook mag zijn. Op ‘Made The Harbor’ verdiepen ze zich met akelige precisie in de antieke Amerikaanse folkmuziek.

Het lijkt daarbij alsof de tijd heeft stilgestaan in het Amerikaanse plaatsje Bennington, waar nachtegalen Molly Erin Sarle, Alexandra Sauser-Monnig en Amelia Randall Meath elkaar voor het eerst troffen. Hun muziek is naakt en authentiek en leidt je terug naar de tijd waarin Thomas Edison de eerste geluiden wist te vangen met zijn fonograaf.

Akkoord, de geluidskwaliteit is er een naar hedendaagse standaard, maar digitaal knip- en plakwerk vind je op ‘Made The Harbor’ niet terug. De voorbereidende kuchjes en aanwijzigingen werden niet eens uit de opname verwijderd. Ook in de teksten ontbreekt elk spoor van de 21ste eeuw. Ze gaan over mensen, de natuur, vogels (van meesjes tot witte reigers), de liefde en terloops zelfs over zwangerschap (Mouthwings). De thema’s zijn zo universeel dat ze evengoed nu kunnen plaatsvinden als honderd jaar of langer geleden.

Rechtstreeks naar het verleden verwijzen doet Mountain Man met een versie van How ‘m I Doin’?, een jazzstandard van de Aaron Sisters uit 1932 en de centrale piek van het album. Het is een verbluffende a-cappellaharmonie, die zich als een klopgeest tussen je oren nestelt. Muzikaal heeft de song wat weg van de soundtrack van ‘Les Triplettes de Belville’.

Kathedralen

Nummers als Mouthwings en Babylon graven nog dieper. De stemmen schurken aan tegen kerkelijke gezangen, sierlijk door elkaar kronkelend als de instrumenten van een barok strijkkwartet. Wees dus niet verbaasd als Mountain Man voor optredens kathedralen zou verkiezen boven folkkelders.

Nergens hangt er een trutterig sfeertje en elke song is scherpgerand. “And the sweat will roll down our backs and we’ll follow animal tracks,” zingen ze in Animal Tracks. Jonge twintigers brengen hun vrije dagen doorgaans anders door. In Honeybee brengt het drietal dan weer een geel-zwartgestreepte, bucolische ode, die van de hand van de klassieke dichter Vergilius had kunnen zijn.

De doodse stiltes tussen de songs zijn keer op keer voorbodes voor de vocale pracht die het trio erna ontvouwt. ‘Made The Harbor’ is dan ook helemaal geslaagd als herrijzenis van een ver en onbekend verleden. Ook wie zich niet gewillig laat inpakken door de muzen van Mountain Man, zal moeten toegeven dat het een van de meest onverwachte debuten van het jaar is.

dinsdag 13 juli 2010

Royaal begonnen is niet gewonnen

Werchter Boutique - PRINCE, zaterdag 10 juli 2010

Een VIP op Werchter Boutique. Hij kan zangers tussen twee stemstoten horen ademhalen vanop zijn bevoorrechte plaats. Hij krijgt een luxueus buffet voorgeschoteld, kan rekenen op onderdak tegen regen, hagel en zandstormen en heeft een persoonlijk stukje gras ter beschikking om zijn wagen te stallen. Natuurlijk gebruiken VIP's het openbaar vervoer niet. Ik had echter geen andere optie. Trein naar Leuven. Bus naar Wakkerzeel. En een wandeling van dertig minuten om die vervloekte VIP-tent te bereiken. Dat komt op een totaal van drie en half uur onderweg en nog eens drie en half uur te gaan voor Prince het podium zou betreden.

Onderweg met de bus door de Haachtse velden waren we Prince en zijn koninklijke escorte trouwens al tegengekomen. Een zwarte Mercedes met een Prince-shirt voor het achterraam, dat is op zich geen unicum. Maar wel als die wagen een glimmende limousine in zijn kielzog voert. Het shirt - zo bleek later - was Prince's outfit voor die avond. Ik kon het me ook moeilijk inbeelden: His Royal Purpleness met kostuum over zijn schoot in het limosalon. Plausibeler was dat hij zich, turend door de geblindeerde ruit , tot Jehovah richtte om niet met limo en entourage van de aardbol af te rijden. Daartoe zien we de nieuwbakken Getuige anders wel in staat.

Jamie Lidell, een andere beruchte mafketel, mocht Werchter Boutique voor geopend verklaren met zijn onvolprezen soulektronica. Hij suste het publiek met hits als Multiply en Another Day, maar had enkele momenten daarvoor ook al zichzelf begeleid achter de knoppen van zijn eigen mengpaneel. Helaas was het geluid oorverdovend en nauwelijks te harden. Lidells muziek, gespeeld door een altijd straffe liveband, ging bovendien gebukt onder een loden, zonloze hitte en en schoot zo een beetje zijn vooravondlijke doel voorbij.

Behoort Lidell al enkele jaren tot de interessantste figuren van de muziek, dan zat er echt helemaal niemand te wachten op de Prince-protégé's van Mint Condition. Een energiek spelende liveband slaagde er niet in de gedateerd aandoende sound in zijn voordeel om te keren.


Ook ex-Sly & The Family Stone-bassist Larry Graham beweegt zich in het gevolg van Prince en zou die laatste na zijn eigen show nog even komen bijspringen. Graham toonde zich met zijn strakke slapbasspartijen de evenknie van andere seventies funkgrootheden als Stanley Clarke. Toch kwam zijn gelikte, goedgemutste funk wat misplaatst over in Werchter.

Dat Prince zijn publiek per se wilde laten opwarmen door Mint Condition en Larry Graham maakte de kleine Boutique-affiche nogal onevenwichtig. Laat Lidell openen meteen voor Prince en alles is perfect. En dan kan Larry Graham nog voor Prince komen bassen. Graag zelfs.

Nagenoeg perfect was zeker ook het eerste setgedeelte dat een fris ogende Prince de weide in stuurde. Hits als Let's Go Crazy, 1999, Little Red Corvette en Controversy wisselden elkaar in snel tempo af. Een paars belichte stortbui maakte van Purple Rain zelfs een onwaarschijnlijk hoogtepunt, door Prince zelf magisch georkestreerd. Daarna werd het nooit meer zo goed.

Angel, een cover van Sarah McLachlan gezongen door een van de achtergrondzangeressen, haalde de collectieve euforie die uit Purple Rain was voortgevloeid zo weer neer. Een auteursversie van Nothing Compares 2 U kon niet tippen aan de definitieve versie van Sinead O'Connor en klonk vreemd in de oren. Kiss bracht daarop niet de nieuwe stroom hits op gang waarop we gehoopt hadden.

In plaats daarvan richtte Prince zich op covers van onder meer The Jackson Five (Shake Your Body (Down to the Ground)) en Sly & The Family Stone (I Want to Take You Higer). De bedoeling: het publiek tot dansen aanzetten. Helaas gebeurde dat ten koste van de setlist, die zo'n uitstekende start had genomen. De vier opeenvolgende bisrondes waren al helemaal bedenkelijk. Op den duur hoopte je bijna dat Prince in een purperen waas verdwenen zou zijn. Het zegt misschien veel over 's mans energie en overgave, maar de aanpak nekte de show.

Dat Prince er duidelijk zin in had, goed bij stem was en spetterend gitaarwerk leverde, maakte veel goed. Ook de band (met o.a. drumster Sheila E) speelde pittig en liet weinig steken vallen. Prince beperkte zijn bewegingen, maar maakte toch een fitte indruk. Het plaagspelletje dat hij speelde door de chromatische funkriff van Love Rollercoaster steeds af te breken en opnieuw in te zetten bracht zijn zin voor dramatiek weer ten volle tot uiting. De show was al bij al opvallend sober - vergelijk maar met het vuurwerk van enkele headliners op Rock Werchter 2010. Het was een hele opluchting te zien dat Prince de showman leeft, maar van een lopende legende mag je toch net iets meer verwachten dan dat.



zondag 27 juni 2010

Kula Shaker - Pelgrim's Progress

Wat te verwachten van een ooit controversiële band die in de nineties furore maakte met eigentijdse psychedelica en een stevige injectie Indiase hallucinogenen? Toch zeker niet dat hij naar het platteland rond Chimay zou trekken om er een nieuwe plaat in the blikken. Het effect van de omgeving op ‘Pelgrim’s Progress’ is moeilijk aan te tonen, maar de Ardeense lucht heeft Kula Shaker duidelijk deugd gedaan.

‘Pelgrim’s Progress’ is in de eerste plaats een goede plaat, maar globaal genomen laat ze een minder vastberaden band horen dan tijdens de gloriedagen elf jaar geleden. Na comebackplaat ‘Strangefolk’ (2007) hadden we overigens geen meesterwerk verwacht. Het momentum van de band is namelijk weg. Van 1996 tot 1999 kende de charismatische Crispian Mills met zijn groep een onwaarschijnlijk succes. Vooral de Britse thuisbodem daverde toen door singles als Hey Dude en Mystical Machine Gun.

Nummers van dat kaliber vind je nauwelijks op Kula Shakers vierde plaat. Een handvol songs valt onder de categorie van de rustieke folk en Indiase instrumenten als tabla’s en sitars, handelsmerken van de band, zijn eerder bij vlagen te horen.

De plaat begint vrij verrassend met Peter Pan R.I.P., dat wordt ingezet door een strijkerskwartet. De song is een grafrede voor de beroemde sprookjesheld. “I’m crying sweet tears of joy // Remembering the days // Games that we’ve played”, laat Mills zich ergens ontvallen. Het nummer laat zich dan ook best verstaan als een nostalgische trip richting jeugdjaren. Akoestische gitaren en strijkers regeren, maar basdrum en belletjes verraden Kula Shakers oosterse invloeden.

Laveren tussen kopie en grand cru

Modern Blues is dan weer Kula Shaker grand cru. Het nummer swingt, heeft een bezwerende melodie als refrein en is een geslaagd eresaluut aan de oude sound. Maar wanneer bij Figure It Out even verderop hetzelfde procédé wordt toegepast, dan klinkt het vooral alsof de band zichzelf kopieert. De tweede albumhelft heeft aanzienlijk minder karakter en samenhang. Nummers als Cavalry en To Wait Till I Come slagen er zelfs helemaal niet in om te beklijven.

Gelukkig eindigt de plaat met het verhoopte epos. Jawel, mét mellotron en een grandioos kerkorgel, waartegen zelfs een muur Marshallversterkers niet op zou kunnen. Tussen de akoestische passages van Winter’s Call door wordt er uitgebreid gesoleerd en toegewerkt naar een symfonisch sluitstuk.

Kula Shaker eindigt dus ambitieus en dat is positief. Dat ook enkele haardvuursongs goed uit de verf komen, bewijst dat de band van vele markten thuis is en nog altijd bestaansrecht heeft. Maar een magnum opus en een evenaring van de vroegere successen zit er voorlopig niet in.

Eerder verschenen op Damusic.be.

dinsdag 22 juni 2010

Vurige ode aan de vriendschap

José James & Jef Neve, 'For All We Know', Roma, Borgerhout, 19 juni 2010

Als José James en Jef Neve hun eerste Amerikaanse tournee onderbreken, dan hebben ze daar vast en zeker een goede reden voor. Inderdaad, de twee werden verwacht in de Antwerpse Roma voor de eerste Belgische voorstelling van hun duoplaat ‘For All We Know’. James noemde de avond “a celebration of our friendship [met Neve], music, our album, jazz, John Coltrane and all the beautiful moments in life”. En je merkte meteen dat het geen loze woorden waren.

Zelfs toen Neve en James als eerste bisnummer bluesstandard Everyday I Have The Blues inzetten, was er nergens een zweempje tristesse te bespeuren. James was inmiddels helemaal op temperatuur en liet zijn stem klimmen naar ongekende hoogtes. Gensters van spelplezier spatten de zaal in. Neve uitte hese kreten van pret en voldoening. En je dacht bij jezelf: "Meer kan je als duo op een podium, enkel bijgestaan door een piano en een microfoon, nauwelijks verwezenlijken."

Net als op de plaat speelde Neve daarbij een glansrol. Zowel in de intro’s als tijdens zijn solo’s trok hij alle registers open. In opener Autumn In New York evoceerde hij de herfst en zijn vallende bladeren. Embraceable You voorzag hij van een snelle, Teutoonse inleiding. Voor de solo pakte hij uit met iets wat het label jazz ver overstijgt. Zonder twijfel is hij een groter virtuoos dan pakweg drie jaar geleden.

Enkel bij vlagen maakte Neve het zichzelf wat moeilijk, zoals in het van Duke Ellington geleende Just Squeeze Me. De lichtvoetige compositie bracht humor in de set en ontlokte bij beide heren steelse blikken en lachjes. De gecompliceerde solo was echter wat zwaar op de hand. Toch vonden Neve en James de dartele toon daarna terug.

Draaide Neve van meet af aan op volle toeren, dan hield James er een andere strategie op na. Voor hem begon alles met een lichte rookontwikkeling om te eindigen met een uitslaande brand. Gaandeweg werd hij expressiever met zijn handen en guller met kniestoten. Improviseren deed hij steevast een stuk soberder dan tijdens zijn soloconcerten. Zo’n afgemeten dosering kenmerkt enkel de groten.

Stilaan legendarisch

Neve genoot zichtbaar van de nonchalante, enigszins hoekige wijze waarop James Gee Baby, Ain’t I Good To You aansneed. Ze weten elkaar duidelijk nog steeds te verrassen. In november 2008 verstomden ze voor het eerst samen de critici en het AB-publiek. Luttele maanden later deden ze dat nog eens over. Zelden kregen concerten zo snel legendarische allures toegedicht.

Het stokoude, krakende Romatheater bleek de uitgelezen locatie voor een reprise. De meeste nummers werden immers geschreven in de tijd dat de voormalige cinema werd gebouwd. Neve en James bewezen er alvast dat er meer dan ooit magie in de lucht hing, al was Georgia On My Mind een al te obligate afsluiter en kende Lush Life te veel pieken en dalen om echt te beklijven.

José James en Jef Neve kunnen nu met een gerust hart terug naar de plaats waar de nummers tot stand kwamen. Als de States hen nu niet aan de voeten vallen, dan is het lot tegen hen gekeerd.

Setlist:
1. Autumn In New York
2. Embraceable You
3. Just Squeeze Me
4. Body And Soul
5. Lush Life
6. Gee Baby, Ain't I Good To You
7. For All We Know
bis:
8. Everyday I Have The Blues
9. Georgia On My Mind


Eerder verschenen op Damusic.be.
Fotoreportage van Hans Vangeel op CuttingEdge.be.